(Leiden 1633 – Greenwich 1707)
De Slag bij Texel (Slag bij Kijkduin) op 21 augustus 1673 met de Engelse vice-admiraal Sir John Harman op de ‘London’ en de Nederlandse vice-admiraal Johan de Liefde op de ‘Vrijheid’.
Olieverf op doek, 111 x 138 cm
Gesigneerd: W. V. V.
Gedateerd: ca. 1675
Herkomst: Waarschijnlijk in opdracht van Sir John Harman. Vermoedelijk gekocht door James Christie (1730-1803) en via de familie nagelaten tot het werd aangeboden; veiling, Christie’s, Londen, 14 november 1997, lot 64, Particuliere collectie, Groot-Brittannië.
Tentoongesteld: Norwich, Castle Museum, Norfolk Maritime History, 1957, nr. 2 als Slag bij Solebay, 28 mei 1672. Het schilderij was in 1957 in de collectie van James Christie toen het werd uitgeleend aan de tentoonstelling. Afgebeeld op pagina 91 van de catalogus.
Literatuur: J. Luiken, B. Stopendael, T. Doesburgh, T. ten Hoorn and J.van Beverwijk, Leven en bedryf Van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp, Graaf van Sylliesburg, Ridder van de Olifant, Baronnet, &c. Lieutenant Admiraal Generaal van Holland en Westvrieslandt. Amsterdam 1692, pp. 419-422, 438, pp. 444-454; G. Brandt, Het leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter, Hertog, Ridder, &c. L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt, Amsterdam 1787, pp. 438, pp. 776-777; J.C. De Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, Haarlem 1859, Vol. II, pp. 203-229; M.S. Robinson, Van de Velde drawings. A catalogue of drawings in the National Maritime Museum made by the Elder and the Younger Willem van de Velde, Cambridge 1973, Vol. I pp. 148, 306; M.S. Robinson & R.E.J. Weber, The Willem van Velde drawings in the Boymans-van Beuningen Museum, Rotterdam 1979, Vol. I p.117, Vol. III, p. 238; M.S. Robinson, Van de Velde: a catalogue of the paintings of the Elder and Younger van de Velde, London 1990, pp. 221-223.
Brochure,The painting of The Battle of Texel, by Willem van de Velde the Younger
Om De Ruyter bij te staan was schout bij nacht Cornelis Tromp ondertussen met tien koopvaarders uit Nederland vertrokken en op 1 januari 1663 troffen beide vloten elkaar in de Middellandse Zee. Ze vervolgden aanvankelijk hun eigen weg, maar in maart werd De Ruyter opgedragen weer naar Nederland terug te keren en het commando aan Tromp over te dragen.
Ook Tromp moest vaststellen dat zodra de Nederlandse oorlogsvloot uit het zicht was verdwenen de verdragen werden geschonden. De Staten-Generaal vroegen Frankrijk, Spanje en Engeland om het probleem van de zeeroversnesten in de Middellandse Zee gezamenlijk op te lossen, maar behalve van de Engelsen, die Algiers de oorlog verklaarden, kwamen er geen toezeggingen. De Ruyter kreeg daarom in 1664 opnieuw de opdracht naar de Middellandse Zee af te reizen met een vloot van twaalf oorlogsschepen om Tromp af te lossen en opnieuwe de steden Algiers, Tunis en Tripoli aan te doen. De Ruyter voerde het commando op de Spiegel, met 68 stukken en 315 manschappen het zwaarste schip van de vloot. Hij werd vergezeld door viceadmiraal Jan Cornelisz Meppel en schout bij nacht Aert van Nes en opnieuw met de proviandfluit, de Groene Kameel, gecommandeerd door kapitein Enno Doedes Star.
Midden juni 1664 kwam de vloot voor Algiers. Er werden nieuwe afspraken gemaakt, maar de Algerijnse piratenschepen voeren alweer uit kort nadat De Ruyter weer huiswaarts keerde. Op de terugreis ontving De Ruyter in juli in de haven van Alicante het bericht dat de Engelsen hadden huisgehouden aan de Afrikaanse Westkust en zich van alle forten en factorijen van de West-Indische Compagnie meester hadden gemaakt. In het geheim werd hij bevolen proviand in te nemen en direct naar Afrika te koersen om de zaken recht te zetten. De reis zou uitmonden in een strafexpeditie van bijna twee jaar en voerde niet alleen langs de Afrikaanse Westkust, maar mondde ook uit in een oversteek naar de Engelse koloniën in het Caribisch Gebied, waar talloze vijandelijke Engelse schepen in de grond werden geschoten en buitgemaakt. In augustus 1665 kwam De Ruyter in triomf aan in Delfzijl. Hij werd direct naar Texel gezonden om het opperbevel van de klaarliggende vloot over te nemen van Cornelis Tromp. Tromp voerde het commando over het vlaggenschip de Liefde, en was al tot opperbevelhebber van de vloot aangesteld, maar moest toezien hoe dit hem na de terugkeer van De Ruyter werd ontnomen.
De Haerlemsche Courant van 16 augustus 1665 bericht hoe De Ruyter voordat hij in Den Helder aankwam al zijn commissie als opperbevelhebber had ontvangen. Van de 316 man die met hem in mei 1664 waren vertrokken, monsterden vrijwel alle scheepsofficieren en 292 bemanningsleden direct weer aan om opnieuw onder hem te dienen. Nadat ‘op ’t schip van den Heer Tromp Krijgsraadt was gehouden’ ging De Ruyter aan boord van de Delfland dat was gehuurd van de VOC om leding te geven aan een speciaal nieuw opgericht vierde eskader.
Achteraf bleek de haast waarmee De Ruyter naar Texel werd gezonden, want de Oost-Indische retourvloot had zichzelf al in de haven van Bergen in Noorwegen in veiligheid gebracht en de Engelse oorlogsschepen hadden hun havens niet verlaten. Na drie maanden tevergeefs op de Noordzee te hebben gekruist zonder een Engels schip te hebben gezien, liep men in november weer binnen.
Het tijdelijke opperbevel van Tromp op de Liefde.
Nederland officieel in maart 1665 de oorlog verklaard. Het was slechts een formaliteit, want de vijandelijkheden tussen beide naties had al een hoogtepunt bereikt. Zoals eerder vermeld, hadden de Engelsen eind 1664 alle Nederlandse forten aan de Afrikaanse westkust veroverd, en op de Noordzee werden de strenge Engelse Scheepvaartwetten, waaraan Nederland zich na het verlies van de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog (1652-54) diende te houden, steeds minder naar de letter opgevolgd.
Om de heerschappij op zee te herwinnen werd in Nederland in 1665 een grote oorlogsvloot uitgerust onder leiding van Van Obdam. De vloot was maar liefst zeven eskaders groot met viceadmiraal Cornelis Tromp op de Liefde als commandeur van het vijfde eskader. Op 12 juni troffen de beide vloten elkaar zo’n veertig mijl ten zuidoosten van Lowestoft bij Norwich. De instructies voor Van Obdam waren duidelijk: hij diende de vijandelijke vloot aan te vallen en te enteren, zodra de omstandigheden gunstig waren. Ondanks dat dit op 12 juni het geval was, liet Van Obdam, die afkomstig was van de landmilitie en weinig ervaring had als zeeofficier, het moment passeren. Pas de volgende dag begon de strijd en passeerden de vloten elkaar enkele malen in kiellinie, terwijl ze elkaar van afstand beschoten. Ondanks dat Engelsen het nadeel hadden van de wind, had hun geschut een langere reikwijdte en door in verband te blijven, kregen zij het overwicht. Tijdens een van de passages werden luitenant-admiraal Egbert Kortenaer op de Groot Hollandia en luitenant-admiraal Auke Stellingwerf op de Zevenwolden dodelijk getroffen. Met het wegvallen van hun leiding werd de bevelstructuur verstoord en in de Nederlandse vloot ontstond een wanorde die niet meer kon worden hersteld. Nederlandse kapiteins die tussen de Engelse schepen waren beland, probeerden nog enkele vijandelijke schepen te enteren, maar zonder resultaat. Het werd al snel duidelijk dat Van Obdam, toen het vlootverband was verbroken, het sein had moeten geven het gevecht af te breken, maar hiervoor was het te laat. Tot overmaat van ramp vloog om drie uur ’s middags ook de Eendracht van Van Obdam door een voltreffer in de kruitkamer in de lucht. Er werd nu geen enkele leiding meer gegeven aan de vloot en door de verwarring die was ontstaan, verlieten vele kapiteins het strijdtoneel. Jan Evertsen was na de dood van Van Obdam de hoogste in rang en hees ook de wimpel van de grote steng als opperbevelhebber, maar werd korte tijd later genoodzaakt zich met acht schepen in veiligheid te brengen in de monding van de Maas. Tromp had inmiddels ook de wimpel als opperbevelhebber gehesen ‘niet beter wetende of Jan Evertsz, was ook dood’. [5] Samen met kapitein Jan de Haen en enkele andere bijliggende kapiteins wist hij de aftocht van zo’n dertig schepen naar Texel te dekken. De Liefde van Tromp werd aan stukken geschoten, maar hij kwam in het donker veilig binnen. In een brief aan het college van de admiraliteit van Amsterdam, die hij 14 juni 1665 aan boord van zijn schip schreef, meldde hij dat hij 44 gewonden en achttien doden aan boord had.[6] Het enige positieve bericht was dat De Haen een Engels schip had buitgemaakt.
Op het zeestuk van Van de Velde de Jonge is te zien dat de Liefde de wimpel laat waaien van de grote steng van de grote mast, hetgeen duidt dat het schip op dat moment de opperbevelhebber aan boord had. Het is echter de vraag of Van de Velde de Jonge het moment dat Tromp de wimpel liet waaien heeft uitgeschilderd, omdat het schip geheel ongeschonden is. Voor Tromp zal het kortstondige opperbevelhebberschap echter wel een belangrijk moment zijn geweest in zijn loopbaan, want ondanks dat de Slag bij Lowestoft was uitgelopen op een deceptie, werd hij na thuiskomst bejubeld. Zo werd hij op 23 juli 1665 beloond voor zijn optreden met een benoeming tot luitenant-admiraal van de Maze en begin augustus met een benoeming tot opperbevelhebber van de eerstvolgende vloot. Johan de Witt had liever De Ruyter op deze post benoemd, maar hij was nog niet beschikbaar. Het was daarom ook een klap in het gezicht van Tromp, dat De Ruyter na zijn terugkeer van zijn strafexpeditie langs de Afrikaanse westkust en het Caribisch Gebied op 11 augustus 1665 direct tot nieuwe opperbevelhebber van de vloot werd benoemd. Tromp zag zichzelf door zijn heldhaftige optreden een jaar eerder als de gedoodverfde opvolger van Obdam en had op 4 augustus ten overstaan van de Staten-Generaal zelfs al de eed als opperbevelhebber afgelegd. In een vlaag van woede weigerde Tromp ook de benoeming van De Ruyter te accepteren. Hij was zo zeker van zijn zaak geweest de nieuwe opperbevelhebber te worden, dat hij zelfs op eigen kosten een ‘Authentycke lijste van de machtige scheeps-vloot…onder ’t commando van de Ed. Heer Cornelis Tromp’ had laten drukken.
De Ruyter zou de vloot commanderen vanaf de Delfland en zou het schip de Liefde aan de gepasseerde Tromp laten die met moeite kon worden overgehaald de vloot niet te verlaten. Tot begin november 1665 kruiste de Nederlandse vloot op zee, maar het zou niet tot een treffen komen met de Engelsen. Men had echter wel waardevolle informatie ingewonnen over de talloze schepen die op de Theems half onttakeld in de dokken lagen. Door het slechte weer en de vele zieken aan boord werd begin november echter besloten de Noordzee te verlaten en een nieuwe vloot gereed te maken voor het volgende voorjaar.
De voorjaarsvloot van 1666.
Daar het na de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog al duidelijk was dat de Engelsen de concurrentiestrijd met Nederland met geweld wilden aangaan werd al in 1664 op initiatief van De Witt al besloten tot een vlootbouwprogramma van oorlogsschepen om de Nederlandse handelsbelangen te beschermen. Aanvankelijk werden er 24 nieuwe schepen gebouwd, waaronder acht schepen met een lengte van 155 á 160 voet met plaats voor 66 stukken, acht schepen met een lengte van 145 á 150 voet gemonteerd met 56 stukken en acht schepen met een lengte van 135 voet gemonteerd met circa 45 stukken. In maart 1665 volgde de bouw van nog eens 24 schepen van 140 en 150 voet en in 1666 de bouw van twaalf nieuwe schepen van 165 voet. Binnen een tijdsbestek van twee jaar zouden zestig nieuwe oorlogsschepen worden bijgebouwd. Het behoeft geen verdere uitleg dat de schepen werden ingezet zodra ze van stapel liepen. Onder deze schepen van het bouwprogramma mogen ook de Gouden Leeuwen, de Beschermer en de Essen worden gerekend. Hoewel ze op stapel werden gelegd in opdracht van de kamer van Amsterdam van de Oost-Indische Compagnie, lijkt het er sterk op dat ze kort na de voltooiing in eigendom overgingen aan de admiraliteit. Daar de bouwwijze van koopvaarders en oorlogsschepen tot circa 1665 nog vrijwel gelijk opging, konden de VOC-schepen ook zonder problemen in de slaglinie worden ingezet. In de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog had men niet zulke goede ervaringen opgedaan met de inzet van VOC-schepen, maar dit werd mede toegeschreven aan de onbekendheid van de schippers en hun bemanning met de vlootdiscipline. Door ervaren volk op de schepen te plaatsen hoopte men dit probleem te ondervangen. Zo vinden we in de ‘Lyste van ’s Lands Vloote’ die in juni 1666 zee zou kiezen, naast de Beschermer en de ‘goude Leeu’ nog zes andere schepen die door de Compagnie waren geleverd.[7] Met de ‘goude Leeu’ wordt in dit geval niet het latere vlaggenschip de Gouden Leeuw uit 1666 bedoeld, maar de Gouden Leeuwen. Het schip zou worden gecommandeerd door Enno Doedes Star, een Oost-Friese kapitein in dienst van Amsterdam, die al eerder onder De Ruyter in de Middellandse Zee had gediend. Uit verschillende stukken blijkt dat met de officiële naam van het schip Gouden Leeuwen niet altijd even zorgvuldig werd omgegaan. Zo wordt het in latere vlootlijsten kortweg ‘Leeuwen’ genoemd en in het journaal van Engel de Ruyter uit 1673 zelfs een keer ‘de Geele Leeu’.[8]
De Vierdaagse zeeslag van 11 tot 14 juni 1666 en het einde van de Liefde.
In juni 1666 maakte de Gouden Leeuwen deel uit van een smaldeel van het middeneskader dat onder leiding stond van De Ruyter. In totaal waren er vijftig stukken geplaatst van verschillend kaliber. Er stonden dertig landsoldaten op de rol en 225 matrozen en mariniers, waarvan er 208 daadwerkelijk aan boord kwamen. Ook de Liefde vinden we terug in de vlootlijst van juni 1666. Het schip was voorzien van 68 stukken en een bemanning van 45 landsoldaten en 275 matrozen en mariniers. Het schip stond onder commando van kapitein Pieter Salomonszoon en maakte deel uit van een smaldeel van de achterhoede dat onder leiding stond van luitenant-admiraal Tromp op de Hollandia. Mede door het voorbereidende werk van Tromp had men de Engelse wijze van vechten in linieverband geperfectioneerd en werd de vloot van ruim tachtig schepen naar Engels voorbeeld in drie eskaders ingedeeld. Het middeneskader, waarover De Ruyter het commando voerde, werd in drie smaldelen van ongeveer dertien schepen ingedeeld. Zijn nieuwe vlaggenschip de Zeven Provinciën, gebouwd in 1665 door de Maze, maakte deel uit van het eerste smaldeel en was met tachtig stukken en met meer dan 500 bootsgezellen en soldaten een van de zwaarste schepen van de vloot. Het eskader van de voorhoede stond onder leiding van de luitenant-admiraals Cornelis Evertsen en Tjerck Hiddes de Vries en het eskader van achterhoede onder leiding van de luitenant-admiraals Jan Cornelisz Meppel en Tromp.
Op 11 juni werd de Nederlandse vloot, die nog voor anker lag voor Duinkerken in afwachting van de fusie met een Frans hulpeskader, verrast door een plotselinge aanval van Engelse admiraal Monck. Hij hees de bloedvlag en begon de aanval op de Hollandia van Tromp. De Deense marinier Hans Svendson, die diende op de Blauwe Reiger in het eskader van Tromp, schreef in zijn journaal hoe Monck als eerste schoot, maar miste. Hierop hees Tromp de prinsenvlag in top en gaf de Monck de volle laag met dubbel scherp, zodat hij moest wenden. Daarna viel de hertog van York aan, die de bonte vlag voerde. Hendrick Adriaensz, de kapitein van de Blauwe Reiger, en Tromp gaven York zoveel verweer dat hij afhield. Svendson schrijft hoe zijn vlag van de steng werd afgeschoten, waarop hij een andere hees, die wederom aan flarden werd schoten. Daarna gingen Tromp op de Hollandia, Hendrick Adriaansz op de Blauwe Reiger, Pieter Salomonszoon op deLiefde en De Haen op de Callantsoog achter York aan. Toen de Engelse admiraal zag hoe sterk hij werd belaagd, zette hij alle zeilen bij en loste een schot om hulp. Nadat ze hem enige tijd hadden vervolgd, kwam de hele Engelse vloot op de Nederlanders aanzetten en werden ze omsingeld, zodat ze zowel aan stuur- als bakboord onze stukken gereed moesten maken. De stukken werden met dubbel scherp en een ijzeren koevoeten geladen, zodat ze zich er doorheen sloegen. De wind stond gunstig, zodat de Nederlanders de onderste laag konden gebruiken en de vijand niet. Nadat Tromp twee uur in gevecht was geweest, vielen zijn beschadigde fokkemast en grote mast overboord. Svendson schrijft dat een van de eigen schepen, de Liefde van kapitein Salomonszoon, daarvan de oorzaak was. Omdat de Liefde en de Hollandia zo dicht bij elkaar waren geraakt, kwam de Liefde in zo’n sterke stroom dat hij tegen Tromp aandreef. Volgens een andere lezing lag de schuld overigens bij Tromp, die een manoeuvre inzette om langszij bij de Swiftsure van viceadmiraal Berkeley te komen waar eigenlijk geen ruimte voor was. In elk geval kwamen beide schepen hinderlijk in elkaars vaarwater te liggen en hadden ze geen vrij schootsveld meer om het vijandelijke vuur te beantwoorden.
Op het moment dat beide schepen aan elkaar vast lagen, kwam de Engelse viceadmiraal Berkeley langszij en gaf de Liefde en de Hollandia de volle laag van bakboord. Kapitein Hendrick Adriansz van de Blauwe Reiger die dit zag gebeuren en zette zeil bij om Tromp te hulp te komen, maar Tromp wenkte met zijn hoed en riep ‘houd den man maar van mij af’. Hierop liet Adriaensz de fok vallen om Berkeley te achtervolgen. Ondertussen kwamen er twee Engelse branders op Tromp af, wiens masten overboord waren gevallen en daardoor van de Liefde was losgeraakt. Een van de branders raakte de Liefde, die daarop in brand vloog. Kapitein Salomonszoon had zich op tijd in veiligheid weten te brengen door over te gaan op de Gouda, maar korte tijd later zou hij daar aan boord sterven. Voor zover bekend kon het gros van de bemanning worden gered. De Hollandia was zo zwaar beschadigd dat het uit het strijdgewoel moest worden gesleept. Tromp was in een galjoot gestapt om zich te laten overbrengen naar De jonge Prins van kapitein Houttuyn om de strijd voort te zetten.[9] De Swifture, waarop Tromp zijn zinnen had gezet, werd door de Blauwe Reiger veroverd en als prijs naar Goeree worden gesleept.
De tweede dag lagen de beide vloten weer tegenover elkaar. Omdat Monck nog maar 44 goed bezeilbare schepen bezat, besloot hij vroeg in de morgen direct de aanval in te zetten. De Ruyter had het sein gegeven voor een tactische manoeuvre, maar omdat Tromp dit niet had opgemerkt, kwam hij achter de vijandelijke vloot terecht en moest De Ruyter de frontale aanval kiezen om hem met de gehele achterhoede te ontzetten. De Engelsen hadden een numerieke minderheid en het lukte De Ruyter weer terug te keren naar de hoofdmacht. Van de achterhoede van Tromp waren nog maar een zestal schepen over en Tromp werd opnieuw gedwongen over te stappen naar een ander schip, de Gouda.
In de middag kwam de De Ruyter op de Zeven Provinciën in de problemen. Het schip had tijdens de passeergevechten een aantal malen de volle laag gekregen en doordat hierbij ook de grote steng met de wimpel was afgeschoten, besloot hij zijn wimpel tijdelijk over te geven aan Van Nes op de Eendracht. Men had geleerd uit de Slag bij Lowestoft dat de vloot niet in verwarring mocht worden gebracht door het wegvallen van het opperbevel. De volgende dag had De Ruyter zijn schip voldoende gerepareerd om terug te keren in de vloot en het commando weer over te nemen. Op de derde dag kende de zeeslag een wisselend verloop. Ondanks dat de Engelsen de hulp kregen van een extra eskader, dat voor de slag was achtergehouden in afwachting van de komst van het Franse hulpeskader, kreeg geen van de partijen de overhand. De laatste dag wist De Ruyter de Engelse linie te doorbreken en in de wanorde die volgde, konden een aantal Engelse schepen worden geënterd of in brand worden gestoken. De Gouda van Tromp liep zoveel schade op dat hij vroegtijdig het strijdtoneel moest verlaten. Op dag vier liep door de opkomende mist de zeestrijd langzaam ten einde en op 15 juni was er geen vijandelijk schip meer te zien. Er waren tien Engelse schepen tot zinken gebracht en aan Engelse zijde waren ruim 4000 doden en gewonden gevallen. De Nederlanders hadden weliswaar vier schepen verloren, maar zes buitgemaakt. Op de Gouden Leeuwen van kapitein Star waren twaalf man gesneuveld en 22 gewond geraakt. Op 15 juni viel het schip binnen in Goeree met aan boord schout-bij-nacht Sweers, wiens schip de Gouda door Tromp was overgenomen.
De Tweedaagse Zeeslag op 4 en 5 augustus 1666.
Omdat dat de Vierdaagse Zeeslag succesvol was verlopen, werden er direct plannen gemaakt zo snel mogelijk weer uit te varen om de Engelsen de genadeklap te geven. Alle bootsgezellen, soldaten en mariniers werden verplicht aan boord te blijven op straffe van de galg. Uit de vlootlijst blijkt dat er voor wat betreft de indeling van de eskaders en smaldelen weinig veranderingen waren doorgevoerd. Het middeneskader stond opnieuw onder commando van De Ruyter op deZeven Provinciën, het eskader van de voorhoede onder Jan Evertsz en de achterhoede onder Tromp. Ook ditmaal was Enno Doedes Star de kapitein van de Gouden Leeuwen, dat opnieuw deel uitmaakte van het voorste smaldeel van het middeneskader in de nabijheid van De Ruyter. Al kort na het begin van het treffen werd De Ruyter sterk in het nauw gedreven en door de Engelsen geïsoleerd van de rest van de vloot. De eskaders waren zo ver uit elkaar gedreven dat ze elkaar niet meer konden assisteren. Zo had het eskader van Tromp, het sterkste van de vloot, tegen alle instructies in de achtervolging ingezet op het eskader van de achterhoede van de Engelsen, waardoor De Ruyter zich ’s middags gedwongen zag zich te laten afdrijven naar de Vlaamse zandbanken om te hergroeperen. De volgende ochtend werd de hoofdmacht van De Ruyter wederom bedreigd. De Ruyter zocht tevergeefs de hulp van het eskader van de achterhoede onder commando van Tromp, maar hij had bij het ochtendgloren zijn achtervolging van het Engelse eskader hervat. Het was een wonder dat de Zeven Provinciën niet ten onder was gegaan. Met veel moeite konden De Ruyter de Engelse branders ontwijken en gelukkigerwijze wenden de vijandelijke schepen zich af toen hij zich weer liet afdrijven naar de gevaarlijke ondiepten voor de Vlaamse kust.[10]
Tijdens de Tweedaagse Zeeslag hadden de Engelsen steeds het voordeel, maar de slag werd toch gevierd als een tactische overwinning voor De Ruyter, omdat hij kans had gezien een nederlaag te voorkomen en was geslaagd met het gros van de vloot veilig binnen te lopen. Na thuiskomst werd de gedwongen terugtrekking van De Ruyter op het conto geschreven van de eigenzinnige Tromp, die een nacht lang en de volgende ochtend een aantal vluchtende Engelse schepen had nagejaagd en De Ruyter aan zijn lot had overgelaten. Toen de Zeven Provinciën en de Hollandia op 7 augustus gezamenlijk in de haven van Vlissingen lagen, kon iedereen zien dat het schip van de Ruyter zeventien schoten onder water had gekregen en 437 bovendeks, terwijl het schip van Tromp vrijwel onbeschadigd was. Door zijn eigenzinnige optreden werd Tromp nog voor het einde van de maand uit zijn functie ontheven. Enno Doedes Star, op de Gouden Leeuwen die De Ruyter manmoedig had bijgestaan in zijn penibele situatie, werd op voorspraak van De Ruyter benoemd tot viceadmiraal van de admiraliteit van Friesland, Groningen en de Ommelanden als opvolger van de gesneuvelde Koenders. Het eigenzinnige optreden van Tromp betekende een voorlopig einde van zijn loopbaan bij de admiraliteit. Hij werd voor de volgende expeditie naar Chatham vervangen door luitenant-admiraal Van Ghent, kolonel van de mariniers.
De tocht naar Chatham (10-14 juni 1667).
Hoewel na de Vierdaagse Zeeslag de vredesonderhandelingen in Breda al waren begonnen, wilde Johan de Witt de druk op de ketel houden door nog een verrassingsaanval op de Engelse dokken van Chatham op de Theems uit te voeren. Begin mei verzamelde de vloot zich bij Texel en op 7 juni 1667 voer deze uit onder commando van De Ruyter. Formeel was hij de opperbevelhebber, maar hij stond feitelijk onder toezicht van Cornelis de Witt, de broer van Johan de Witt, om er zeker van te zijn dat alles volgens plan werd uitgevoerd. Voor het vertrek van de vloot wordt Abraham van Zeyl genoemd als kapitein van de Gouden Leeuwen dat fungeerde als het vlaggenschip van schout-bij-nacht David Vlugh.[11]Ondanks de twijfel over de haalbaarheid van het plan bij De Ruyter, werd de verrassingsaanval op de Engelse marinebasis een groot succes. Het vlaggenschip de Royal Charles werd buitgemaakt en er werden vijftien Engelse linieschepen in brand gestoken. Na de succesvolle aanval wordt Van Zeyl op de Gouden Leeuwen ondergebracht in het achterhoedesmaldeel van het middeneskader dat werd gecommandeerd door Van Nes dat tot taak had het uitlopen van de Engelse vloot te verhinderen. Tot de feitelijke tekening van de vrede van Breda zouden de Nederlanders nog diverse kustplaatsen bestoken om de Engelsen te manen voort te maken met de ondertekening van het vredesverdrag. Het eskader van Van Nes bleef als laatste voor de monding van de Theems liggen. Toen hij op 10 augustus het bericht ontving hij dat in Breda de vrede was getekend keerden alle schepen, waaronder de Gouden Leeuwen, weer terug naar hun thuishaven.
Epiloog en conclusie.
Uit het voorgaande blijkt dat de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog voor een zeeschilder als Van de Velde de Jonge voldoende momenten heeft gekend die het waard waren om voor het nageslacht vast te leggen. Voor wat betreft zeestuk uit 1670 met de Liefde en de Gouden Leeuwen, moet worden aangenomen dat het geen weergave naar het leven betreft van een episode tijdens een specifieke zeeslag. De beide schepen behoorden weliswaar in 1666 tot de vloot die was betrokken bij de Vier- en Tweedaagse Zeeslag, maar de schepen behoorden niet tot hetzelfde eskader en de Liefde heeft in geen van beide zeeslagen als vlaggenschip gefunctioneerd. Het schip speelde ook in geen van beide zeeslagen een gelukkige rol en ging zelfs op de laatste dag van de Tweedaagse Zeeslag in vlammen op. De enige persoon waarvan mag worden vermoed dat hij in 1670 nog opdracht zou geven voor het uitschilderen van de Liefde in een kapitaal en kostbaar zeestuk is Cornelis Tromp. De Liefde was op 13 juni 1665 tijdens de Slag bij Lowestoft én van 4 tot 11 augustus 1665, zij het voor korte tijd, het vlaggenschip van de vloot met Tromp als opperbevelhebber. Tromp was verre van bescheiden als het ging om het boekstaven van zijn carrière als zeeofficier, want hij liet zich tussen 1654 en 1680 maar liefst elf keer in functie portretteren.[12] De aanwezigheid van de Gouden Leeuwen op het zeestuk roept enige vragen op, want voor zover bekend zou het pas in juni 1666 samen met de Liefde ten strijde trekken. Er zijn geen aanwijzingen dat het schip na de voltooiing in 1665 direct aan de vloot is toegevoegd, bijvoorbeeld als bevoorradingschip. Misschien moet worden aangenomen dat Van de Velde de Jonge niet werd gevraagd een waarheidsgetrouwe episode uit een specifieke zeeslag te schilderen, maar de Liefde moest portretteren als het schip van de opperbevelhebber met een wimpel aan de grote steng. Met de publicatie van de ‘Authentycke lijste van de machtige scheeps-vloot…onder ’t commando van de Ed. Heer Cornelis Tromp’ had Tromp al aangetoond dat hij veel belang hechtte aan het vastleggen van de hoogtepunten uit zijn loopbaan en het opperbevelhebberschap op de Liefde zal hij hier zeker toe hebben gerekend. Het is in dit verband ook vermeldenswaard, dat in de boedel van Tromp zich een groot doek bevond uit 1684 met een vergelijkbare fictieve episode met twee schepen die hij in 1673 had gecommandeerd. Tromp had de Van de Veldes in Engeland gevraagd een zeestuk te schilderen met daarop een ontmoeting van de Royal Prince, het schip dat Tromp tijdens de Slag bij Kijkduin in 1673 bijna buit had gemaakt, in gezelschap van de Gouden Leeuw het schip waarop hij tijdens de Derde Engels-Nederlandse Oorlog zijn grootste triomfen had gevierd. Op dit zeestuk is ook een wimpel op grote steng van de Gouden Leeuw te zien, hoewel Tromp tijdens de Derde Nederlandse Oorlog nooit de opperbevelhebber van de vloot is geweest.[13] Men moet vaststellen dat Tromp zich ook in dit geval niet bekommerde om een historisch juiste voorstelling van zaken. Op het moment dat hij de opdracht aan Van de Veldes verstrekte was hij er ongetwijfeld van overtuigd dat hij spoedig als opperbevelhebber op de Gouden Leeuw zou vertrekken. Prins Willem III had Tromp onder strikte geheimhouding beloofd dat hij automatisch opperbevelhebber zou worden indien De Ruyter zou sneuvelen. Dit gebeurde kort na de Slag van Agosta in 1676. Daar Tromp op dat moment in Deense zeedienst was, kon hij pas op 6 februari 1679 officieel tot opperbevelhebber van de Nederlandse vloot worden benoemd. Hij bleef echter nog enkele jaren aan land, want pas in 1683 werden weer voorbereidingen getroffen een oorlogsvloot te laten uit varen, waarin Tromp als opperbevelhebber op Gouden Leeuw zou functioneren. De opdracht aan de Van de Veldes de Gouden Leeuwen met een wimpel af te beelden was weliswaar historisch onjuist, maar zou in 1683 worden bewaarheid.
Net als achttien jaar eerder werd Tromp echter het opperbevelhebberschap op het laatste moment ontzegd. Hij was zo verlopen geraakt door overmatig drankgebruik, dat werd geoordeeld dat hij zijn taak niet naar behoren kon vervullen. Tromp had het vertrouwen dat prins Willem III in hem had gesteld verloren en werd na 1683 niet meer bij vlootzaken betrokken. Hij overleed in mei 1691 op zijn ziekbed.
Het leven en bedrijf van Enno Doedes Star.
Enno Doedes Star (1631-1707) was geboren in Oost-Friesland en begon in 1658 zijn carrière als extra-ordinaris kapitein bij de admiraliteit van Amsterdam. Hij was afkomstig uit de koopvaardij, maar werd waarschijnlijk door zijn vakmanschap enkele jaren ingehuurd voor het uitvoeren van konvooidiensten. Tot en met de zomer van 1660 konvooieerde hij diverse malen koopvaardijschepen in het Kanaal, waar hij ook een aantal schepen van Portugese- en Duinkerker kapers zou buitmaken. Nadat zijn dienstverband bij de admiraliteit was afgelopen, zou hij terugkeren als schipper op de koopvaardij. In 1661 werd hij echter opnieuw door de admiraliteit van Amsterdam gevraagd in dienst te treden in mei 1661 vinden hem als kapitein op de Groene Kameel, een fluitschip in een vloot van tien schepen dat onder commando stond van De Ruyter en zou uitvaren naar de Middellandse Zee. De Groene Kameel werd omschreven als een ‘de Behoeft-fluit’ of proviandschip. Star bleef met zijn Groene Kameel nog tot 20 maart 1663 in zee voordat hij met de schepen van Schout bij nacht Van Nes en kapitein De Liefde de thuisreis zou aanvaarden.
De Ruyter zou in mei 1664 op de Liefde opnieuw naar de Middellandse Zee met dertien schepen ook ditmaal werd een beroep gedaan op Star die wederom het commando kreeg op de fluit de Groene Kameel. Het schip was voorzien tien stukken en had dertig opvarenden. Hij zou meer dan een jaar van huis zijn en met De Ruyter een lange tocht maken langs de Afrikaanse kust en het Caribisch gebied. Nadat De Ruyter in augustus 1665 in triomf aan in Delfzijl aankwam, werd hij direct naar Texel werd gezonden om het opperbevel van de klaarliggende vloot over te nemen van Cornelis Tromp. Dezelfde maand werd Star beloond met een benoeming tot ordinaris kapitein bij de admiraliteit van Amsterdam. In de Vierdaagse Zeeslag van 11 tot 14 juni 1666 was Star kapitein op de Gouden Leeuwen. Hij maakte deel uit van het voorste smaldeel van het middeneskader dat onder direct commando stond van De Ruyter op de Zeven Provinciën. De Ruyter kreeg het zwaar te verduren en was zelfs gedwongen zich uit de strijd te laten wegslepen en zijn admiraalsvlag over te geven aan luitenant admiraal Aert van Nes. Daar het middeneskader gewoonlijk de meeste aanvallen kreeg te verduren, kwam ook Star niet ongeschonden uit de strijd. Op de Gouden Leeuwen waren twaalf man gesneuveld en 22 man gewond geraakt. Het schip viel op 15 augustus binnen in Goeree met aan boord schout-bij-nacht Sweers, wiens schip de Gouda op de vierde dag verloren was gegaan. Er werden direct plannen de vloot opnieuw te laten uitvaren. Star bleef kapitein op de Gouden Leeuwen en werd opnieuw ingedeeld in het voorste smaldeel van het middeneskader. Op 4 augustus 1666 kwam het opnieuw tot een treffen. De Engelsen richtten nu weer alle aandacht op het schip van De Ruyter. Doordat Tromp zich liet verleiden een Engels eskader na te jagen, raakte De Ruyter volkomen geïsoleerd van de rest van de vloot en werd hij gedwongen zich uit de strijd te laten afdrijven. Toen zijn schip op 7 augustus in de haven van Vlissingen lag, werden maar meer dan 450 schootsgaten ontdekt, waarvan zeventien onder water. De Nederlanders hadden weliswaar tien schepen tot zinken gebracht, maar er werden 4000 doden en gewonden geteld. Star die niet van de zijde van De Ruyter had geweken, werd na de zeeslag door de admiraliteit van Friesland, Groningen en de ommelanden benoemd tot schout bij nacht. Daar echter de functie van viceadmiraal door de dood van Koenders vacant was geworden, werd De Ruyter door dezelfde admiraliteit gevraagd wie hij het meest geschikt achtte als Koenders’opvolger, waarop hij Enno Doedes Star voorstelde. Als viceadmiraal was Star betrokken bij de Tocht naar Chatham tussen 19 en 24 juni 1667. Hij commandeerde de Groningen met 70 stukken in het eskader van Van Nes en werd onder andere ingezet bij de blokkade van de haven Harwich om te beletten dat de Engelse oorlogsschepen zouden uitvaren.
Ten tijde van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog (1672-1674) zou de Groningen van de admiraliteit van Friesland het vaste admiraalsschip van Star worden Op 7 juni 1672 commandeerde hij het schip in de Slag bij Solebay, op 14 juni 1673 in de Tweede Slag bij het Schooneveld en op 1 augustus 1673 tijdens de Slag bij Kijkduin. In oktober 1678 maakte hij als viceadmiraal deel uit van een hulpvloot voor Spanje onder leiding van Cornelis Evertsz de Jonge, waarbij de Fransen werden gedwongen Messina op te geven, en zijn laatste expeditie vond plaats in 1691, toen hij een eskader commandeerde in een Engels-Nederlandse vloot in de Ierse Zee en een vloot Oost-Indische retourschepen konvooieerde. Hij overleed in 1707 op zijn buitenplaats in het Groningse Wirdum.
Het leven en bedrijf van Pieter Salomonszoon (ca. 1610-1666).
Over de jonge jaren van Pieter Salomonszoon is niets bekend. Waarschijnlijk was hij eerst werkzaam als schipper alvorens hij in 1652 tot extra-ordinaris kapitein bij de admiraliteit werd benoemd. Eind augustus 1652 maakte Pieter Salomonszoon op de Vrede deel uit van een konvooivloot van 23 schepen en zes branders onder opperbevel van De Ruyter. De Vrede voerde 40 stukken en was een schip dat de admiraliteit had gehuurd van de Oost-Indische Compagnie van de kamer Amsterdam. De missie van De Ruyter was een koopvaardijvloot van zestig schepen door het Kanaal te begeleiden, maar toen hij op 26 augustus 1652 de vloot van admiraal Ayscue trof, kwam het tot een treffen. De zeeslag die ontstond, later bekend als de Slag bij Plymouth, werd de eerste overwinning van De Ruyter als opperbevelhebber van een Nederlandse vloot.
Begin oktober 1652 was Salomonszoon opnieuw kapitein op het VOC-schip de Vrede. Het schip maakte deel uit van een vloot van 62 schepen onder opperbevel van viceadmiraal Witte Cornelisz de With. Tijdens de zeeslag, die bekend werd als de Slag bij Kentish Knock of de Slag bij de Hoofden (8 oktober 1652), werd al snel duidelijk dat de Engelsen de overhand kregen, maar door zich terug te laten vallen op de Vlaamse zandbanken kon De With de Nederlandse vloot in veiligheid brengen.
Van 10 september tot begin november 1653 wordt Salomonszoon vermeld als de kapitein van de Hoop met 24 stukken. Het schip maakte deel uit van een konvooivloot onder De With die naar Denemarken en Noorwegen was gezonden om 400 koopvaarders thuis te brengen.
In december 1653 was Salomonszoon kennelijk alleen uitgezonden voor het uitvoeren van een konvooiopdracht. In de Hollandtsche Mercurius van 1659 wordt verhaald hoe enkele Engelse schepen met een ambassadeur naar Zweden waren vertrokken om een verdrag met de Zweden te sluiten tegen de Nederlanders. Op 25 december kwam het gezelschap aan bij Gotenburg. Hier ontdekte een van de Engelse kapiteins hoe onder Jutland 72 Nederlandse Oost-Indiëvaarders lagen te wachten op een konvooi om naar Amsterdam te vertrekken. De schepen werden slechts bewaakt door een konvooischeepje met slechts twintig stukken en al spoedig waren drie koopvaarders in Engelse handen gevallen. De andere koopvaardijschepen kapten snel hun ankers om zich in veiligheid te brengen ’Alleen haer kleyne Convoyer daer Cap. op was Pieter Salomonsz. hielt stant’. Hij begon het vijandelijk schip de Goliath te beschieten en achtmaal zag men hem ‘sijnen vijandt de geheele Lage geven’, waardoor het vijandelijke schip zoveel schade opliep dat het de strijd moest staken. Ook het schip van Salomonszoon was zwaar beschadigd geraakt, maar hij wist door de gunstige stroming een veilig heenkomen te vinden. Bovendien kreeg hij hulp van Deense ruiters die de Engelsen vanaf het strand beschoten. De volgende dag waren de kansen gekeerd en verschenen drie Nederlandse oorlogsschepen, die de drie koopvaardijschepen op de Engelsen heroverde.
Ook op 31 mei 1656, toen de vrede tussen Nederland en Engeland was getekend, was Salomonszoon op de Fazant opnieuw kapitein van het enige konvooischip dat tien Engelse koopvaardijschepen voor de Vlaamse kust begeleidde naar de Engelse noordkust. Volgens zijn rapportage en dat van een Engelse officier werd zijn schip op 1 juni 1656 overmeesterd door een overmacht aan Duinkerker en Oostender kapers en had hij geen kans zich tegen hen te verdedigen. Pieter Salomons was gewond geraakt en werd met zijn schip en bemanning in Oostende aan land gezet.
In juni 1658 wordt Salomonszoon opnieuw genoemd kapitein van de Fasant dat was voorzien van 28 stukken en een bemanning van 110 man. Zijn schip maakte deel uit van een vloot van 21 schepen uitgerust door de admiraliteit van Amsterdam en stond onder commando van De Ruyter. De missie van De Ruyter was naar Lissabon te zeilen en de Portugezen onder druk te zetten een vredesverdrag te sluiten over de kwestie die speelde in de West-Indische koloniën. De vloot liep uit op 1 juni 1658 en bereikte 4 juli de rede van Lissabon. Een deel van de vloot, waaronder het schip van Salomonszoon, zeilde door naar Cadix om van daar uit over te steken naar de Algerijnse kust om eventueel zeerovers te overmeesteren. In november en december was de vloot weer in het vaderland.
In mei 1665 wordt Pieter Salomonszoon in de vlootlijst genoemd als schout bij nacht op de Campen voorzien van 54 stukken. Het was kort voor de Slag bij Lowestoft, die plaatsvond op 13 juni 1665, de eerste belangrijke zeeslag van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665-1667). De vloot stond onder opperbevel van Jacob van Wassenaer van Obdam en bestond uit acht eskaders. Salomonszoon maakte deel uit van het vijfde eskader dat onder bevel stond van Cornelis Tromp. Waarschijnlijk dankte Salomonszoon zijn tijdelijke benoeming als schout bij nacht aan het feit dat hij op dat moment de oudste kapitein van het eskader was. In augustus 1665 was Salomonszoon opnieuw schout bij nacht in een vloot van circa 65 schepen onder De Ruyter in wiens eskader hij ook was ondergebracht. Medio augustus 1665 commandeerde Salomonszoon de Kampen in een eskader onder Cornelis Evertsz. De vloot stond onder opperbevel van Tromp op de Liefde, maar door de terugkeer van De Ruyter van zijn expeditie naar de Afrikaanse Westkust en het Caribisch Gebied werd hem het opperbevel ontnomen. Salomonszoon zou samen met negen andere kapiteins een nieuw eskader gaan vormen ten dienste van De Ruyter, die het vlootcommando voerde vanaf de Delfland. De vloot was uitgerust om de confrontatie met de Engelsen aan te gaan, maar deze lieten zich niet zien.
Salomonszoon was van 11 tot 14 juni 1666 kapitein op de Liefde en maakte deel uit van het eskader onder commando van Cornelis Tromp op de Hollandia. Door een grootscheepse aanval van de Engelsen ontstond een chaotische situatie en kwam Pieter Salomonszoon in aanvaring met Tromp. De Liefde kon een aanval van een Engelse brander niet meer ontwijken en raakte in brand. Salomonszoon kon zich nog op tijd in veiligheid brengen op het schip de Gouda, maar zou korte tijd later overlijden aan zijn verwondingen.
Het leven en bedrijf van Frederik Willem, graaf van Bronckhorst Stirum (1649-1722).
Frederik Willem van Limburg Bronckhorst Stirum, in de stukken veelal de Graaf van Stirum genoemd, was van adellijkehuize en afkomstig uit een familie van landofficieren. Hij diende in 1669 in het leger van Venetië. Na zijn komst naar Nederland werd hij luitenant ter zee en in 1674 werd hij gepromoveerd tot kapitein van de admiraliteit van Amsterdam. Hij commandeerde in juni 1674 de Tijdverdrijf met 52 stukken in een vloot onder De Ruyter op een expeditie naar het Franse eiland Martinique in de Antillen en werd ‘adjudant generaal van de landsmilitie’ op de vloot genoemd. De aanval op Martinique was een grootscheepse operatie met 48 schepen met 4000 manschappen en 3000 soldaten en een antwoord op het Franse landoffensief tegen Nederland. Cornelis Tromp zou gelijktijdig een aanval doen op het eiland Noirmourtier om van hieruit de Franse kust te blokkeren. Tromp behaalde enig succes, maar de expeditie naar Martinique liep uit op een mislukking. Van Stirum was voorbestemd de eerste Nederlandse gouverneur van Martinique te worden, maar omdat de komst van De Ruyter werd verwacht kon de landing door de Fransen worden afgeslagen.
In juli tot september 1675 was Van Stirum kapitein op de Gouden Leeuwen onder De Ruyter op een expeditie naar de Middellandse Zee om de Spanjaarden bij te staan in hun strijd tegen de Fransen, die Napels en Sicilië bedreigden. In 1676 vocht hij onder andere mee in de Slag van Stromboli, de Slag van Palermo en de Slag bij Agosta of Etna op 22 april 1676, waarin De Ruyter sneuvelde. Met enige moeite had men de Fransen naar Messina verdreven. De schepen die het langste en meeste in de spits hadden gestaan hadden de volle laag ontvangen en ‘met naamen ’t schip van den Graaf van Styrum’ was zodanig beschadigd dat het niet meer was te bezeilen. ‘Het schip de Leeuwen, dat zich altoos dicht by den Heer de Ruiter hield, kreeg eenige schooten onder water, en men schoot hem voort zoo reddeloos, dat hy ’t zwaarlyk kon gaande houden, zonder nochtans te wyken of te zwichten’. Van Stirum kon met moeite de haven van Syracuse bereiken, waar zijn schip werd hersteld.
In de Slag van Agosta was De Ruyter in zijn voet geschoten en van het zonnedek naar beneden gevallen. Na enkele dagen stierf hij in het bijzijn van Van Stirum en verschillende andere kapiteins die rond zijn sterfbed stonden. Het lichaam van De Ruyter werd gebalsemd en door schout bij nacht Almonde op de Eendracht overgeplaatst. Op 18 oktober 1676 zette men vanaf Napels zeil naar Cadiz, waar Almonde op 3 november orders kreeg naar het vaderland terug te keren. Op 10 december bereikte men de kust van Nederland. Van Stirum en kapitein Schey, die al drie dagen eerder bij Texel waren aangekomen, kwamen aan boord van de Eendracht en vertelden dat het door het ijs niet mogelijk was in te vallen in een van de havens. Hierop werd besloten naar Engeland over te steken, waar men aankwam voor de rede van Portsmouth. Hier wachtte men op de dooi en 30 januari 1677 arriveerde men in Hellevoetsluis waar het lichaam van De Ruyter aan land werd gebracht. De Slag van Agosta werd door Stopendael in prent gebracht en afgedrukt in het boek van Gerard Brandt over het leven van De Ruyter.
Van Stirum werd door zijn heldhaftige optreden tijdens de Slag van Agosta op voorspraak van prins Willem III eerst tot schout bij nacht van de admiraliteit van Amsterdam benoemd en in juni 1682 tot viceadmiraal van de admiraliteit van de Maze als opvolger van Jan Jansz van Nes. Daar Engel de Ruyter in 1683 onverwacht overleed als viceadmiraal van de admiraliteit van Amsterdam werd Van Stirum ondanks dat hij bij de Maze onder contract stond in zijn plaats benoemd.
Als viceadmiraal zou Van Stirum niet langer de Gouden Leeuwen commanderen. Het schip kwam onder commando van kapitein Gillis Schey te staan en zou op 11 november 1683 vergaan in een zware storm op een terugreis van Gothenburg in het Spanjaardgat bij Texel. Het schip maakte deel uit van een vloot onder leiding van Van Stirum die naar Zweden was gezonden om een groot aantal troepen aan boord te nemen die naar Duitsland werden verscheept. Op terugreis raakte de vloot vanVan Stirum in een zware storm, waarbij niet alleen de Gouden Leeuwen, maar ook de Woerden, de Gouda, het Tijdverdrijf, het Prins te Paard en het vlaggenschip van Van Stirum zelf, de Hollandia, zou vergaan. Hoewel er honderden mannen verdronken, kon het merendeel van de bemanning op tijd worden gered.
In 1687 werd viceadmiraal Van Stirum door Willem III in vertrouwen genomen om in het geheim een invasie naar Engeland voor te bereiden, die later bekend werd als de Glorious Revolution. Omdat Willem III door zijn huwelijk met Maria Stuart de vierde in lijn was geworden voor het Engelse koningschap werd bewerkt dat hij met steun van het protestantse parlement 1689 de troon bestijgen ten koste van Jacobus II, de katholieke broer van Karel II. Er werd een vloot samengesteld van circa 55 oorlogsschepen en 400 transportschepen die onder bevel kwamen te staan van luitenant-admiraal Willem Bastiaensz Schepers. Van Stirum en Schepers vergezelden de prins in 1688 aan boord van het fregat Den Briel. In 1692 werd Van Stirum na het afscheid van Enno Doedes Star benoemd tot luitenant-admiraal door de admiraliteit van Friesland, Groningen en de Ommelanden. Hij overleed in 1722 op zijn landgoed in Borculo.
Leven en bedrijf van Michiel de Ruyter (1607-1676)
De loopbaan van Michiel De Ruyter begint in de jaren ’20 van de zeventiende eeuw als hij als schipper ter koopvaardij werkt voor het koopmanshuis Lampsins uit Vlissingen. In 1637 zette De Ruyter zijn eerste schreden in de strijdmacht ter zee met zijn benoeming als kapitein op een directieschip van de stad Vlissingen. Het schip was eigendom van de gebroeders Lampsins. De directieschepen stonden onder auspiciën van de admiraliteit, maar waren particuliere oorlogsschepen die werden ingehuurd en gebruikt voor het konvooieren van de koopvaardijschepen. In 1641 voer De Ruyter in de functie van schout bij nacht op het bewapende koopvaardijschip de Haze om deel te nemen aan de Slag bij Sint Vincent om de Portugezen bij te staan in hun onafhankelijkheidstrijd tegen Spanje. De Ruyter keerde daarna terug naar de koopvaardij en kocht een eigen schip, waarmee hij voor eigen rekening handeldreef in de Middellandse Zee en het Caribisch Gebied. Bij het uitbreken van de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog in juli 1652 werd een beroep op hem gedaan door de Zeeuwse admiraliteit en sindsdien zou hij zijn leven lang in zeedienst blijven. Zijn eerste belangrijke optreden vond plaats op 26 augustus 1652, toen hij bij afwezigheid van de viceadmiraal Witte de With als vicecommandeur (dat bij de Zeeuwse admiraliteit gelijk stond aan een schout bij nacht) een vloot koopvaardijschepen naar Spanje konvooieerde en de aanval van een machtige Engelse vloot van circa veertig schepen zo wist af te wenden dat zij de strijd moesten staken. Bij thuiskomst bleek hij hiermee zijn naam als zeeheld te hebben gemaakt. Van 1652 tot 1654 is hij onder Maerten Harpertsz Tromp betrokken bij diverse zeeslagen ten tijde van de Eerste Engels Nederlandse Oorlog, zoals de Slag bij de Hoofden, de Slag bij de Singels, de Driedaagse Zeeslag, de Zeeslag bij Nieuwpoort en de Slag bij Ter Heijde. Op 2 maart 1654, na de oorlog, werd hij door Johan de Witt benoemd tot viceadmiraal bij de admiraliteit van Amsterdam. In de jaren daarna was hij diverse malen ingezet voor militaire expedities naar de Middellandse Zee, Danzig en de Sont onder de opperbevelhebber Jacob van Wassenaer van Obdam. In 1661 werd De Ruyter op de Liefde met een eigen eskader naar de Middellandse Zee gezonden om verdragen af te sluiten met de steden Tunis, Tripli en Algiers om een einde te maken aan de constante dreiging van Algerijnse zeerovers die het op de Nederlandse koopvaardijschepen en hun bemanning hadden gemunt. De expeditie zou tot 1663 duren, maar al een binnen een jaar na terugkeer werd De Ruyter er opnieuw op uitgestuurd, omdat de verdragen niet werden nagekomen. Aangekomen in de Middellandse Zee kreeg hij echter het bevel door te zeilen naar de Afrikaanse westkust om de Nederlandse forten te heroveren die door de Engelsen waren ingenomen. Als slotstuk van deze strafexpeditie werd ook een oversteek naar het Caribisch Gebied gemaakt om de Engelse bezittingen aldaar te aan te tasten en waar mogelijk Engelse koopvaardijschepen buit te maken. In augustus 1665 kwam De Ruyter na een reis van twee jaar weer thuis. Hij werd, ter vervanging van Jacob van Wassenaer van Obdam, benoemd tot opperbevelhebber van de vloot en zou dit de rest van zijn leven blijven.
Onder zijn leiding werden overwinningen behaald in Tweede Engels Nederlandse Oorlog, zoals de Vierdaagse Zeeslag en de Tweedaagse Zeeslag in 1666 en de Tocht naar Chatham in 1667.
Met het uitbreken van de Derde Engels Nederlandse Oorlog (1672-1674) werd opnieuw een beroep op De Ruyter gedaan. Nederland was in oorlog tegen een Engels-Franse alliantie, waarbij de Fransen voornamelijk over land aanvielen en de Engelsen over zee. De Ruyter wist in de Slag bij Solebay in 1672, twee zeeslagen bij het Schooneveld in 1673 en de Slag bij Kijkduin in 1673 tot viermaal toe te beletten dat de Engelsen een landing uitvoerden en de Nederlandse kust konden blokkeren. In maart 1674 werd met de Engelsen de vrede getekend, maar de strijd tegen de Fransen ging nog voort in wat bekend werd als de Hollandse Oorlog (1674-1679). De Franse koning Lodewijk XIV had ondanks dat zijn aanval op Nederland was teruggeslagen zijn aanspraken op de Spaanse Zuidelijke Nederlanden nog niet opgegeven. Hij kwam daardoor tegenover Nederlands-Spaans coalitieleger te staan. Als afleidingsmanoeuvre ondersteunde hij in Messina op Sicilië een volksopstand tegen Spanje, waardoor De Ruyter naar de Middellandse Zee werd gestuurd om orde op zaken te stellen en samen met de Spanjaarden tegen de Franse vloot te strijden. De Spaanse koning had min of meer geëist dat De Ruyter de opperbevelhebber van de coalitievloot zou worden. Voor vertrek liet De Ruyter al merken dat er te weinig zware schepen waren om de Fransen te kunnen weerstaan en dat hij weinig fiducie had in de slagkracht van de schepen die door Spanje zouden worden geleverd. In januari 1676 kwam het tot een eerste treffen tussen de Nederlands-Spaanse vloot en de Fransen bij Stromboli bij Napels en in april 1676 trof men elkaar ten westen van Agosta bij Sicilië. Tijdens deze slag raakte De Ruyter zwaargewond en een week later overleed hij aan zijn verwondingen. Zijn voorgevoel dat hij met te weinig middelen de Fransen tegemoet zou treden werd bewaarheid. Voor zijn vertrek had hij al de legendarische woorden gesproken ‘al wierdt my bevoolen ’s Landts vlagh op een enkel schip te voeren, ik zou daar mee in zee gaan’. De Ruyter werd begraven in Amsterdam in de Nieuwe Kerk in een praalgraf waarop hij liggend is te zien met op de achtergrond een uitgehouwen kopie van een schilderij van Willem van de Velde de Jonge van de Vierdaagse Zeeslag.
Leven en bedrijf van Cornelis Tromp (1629-1691)
Cornelis Tromp was een zoon van Maerten Harpertsz Tromp, die tijdens de Eerste Engels Nederlandse Oorlog meerdere keren als opperbevelhebber heeft gefungeerd. Cornelis Tromp voer al op jonge leeftijd mee met zijn vader en kreeg op deze wijze een opleiding tot zeeofficier. In 1647 was hij luitenant en plaatsvervangend kapitein en twee jaar later werd hij benoemd tot ordinaris-kapitein met een vast dienstverband. Hij deed mee aan de diverse slagen in de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog en verzocht na de dood van zijn vader in de Slag bij Ter Heijde als zijn opvolger te mogen worden benoemd. Men ging hier niet op in, maar in november werd hij waarschijnlijk om de verdienste van zijn vader wel benoemd tot schout bij nacht bij de admiraliteit van Amsterdam.
In de jaren ’50 van de zeventiende eeuw werd hij diverse malen ingezet voor militaire acties tegen de Zweden en 1657 ging hij op konvooidienst naar de Middellandse Zee. Daar hij de oorlogsschepen had gebruikt om zelf handel mee te drijven, werd hij enige jaren op non-actief gesteld. Pas eind 1662 werd hij weer gevraagd om opnieuw naar de Middellandse Zee af te reizen ditmaal ter versterking van de vloot van De Ruyter die al eerder was uitgezonden om met de leiders van Tunis, Tripoli en Algiers vredesverdragen af te sluiten.
In januari 1665 aan de vooravond van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog werd Tromp benoemd tot viceadmiraal bij de admiraliteit van Amsterdam. Tijdens het eerste treffen met de Engelsen op 13 juni 1665 bij Lowstoft commandeerde hij het vijfde eskader van de vloot vanaf de Liefde. De Slag bij Lowestoft eindigde in een zware nederlaag waarbij ook de opperbevelhebber Jacob van Wassenaer van Obdam sneuvelde. Tromp wist echter het grootste deel van de vloot veilig thuis te brengen, waardoor hij plotslag zeer populair werd. Hij werd door de admiraliteit van de Maze tot luitenant-admiraal benoemd en tot tijdelijk bevelhebber van de vloot. Tromp zag zichzelf als gedoodverfde opvolger van Van Obdam, maar hij werd gepasseerd door De Ruyter, die in augustus was teruggekeerd van zijn succesvolle strafexpeditie langs de Afrikaanse westkust en het Caribisch Gebied. Gedurende de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog stond de vloot onder het opperbevel van De Ruyter. Tromp nam, ondanks zijn aanvankelijke weigering onder De Ruyter te dienen op zijn vlaggenschip de Hollandia deel aan de Vierdaagse- en Tweedaagse Zeeslag in juli en augustus 1665. Hij kwam na de Tweedaagse Zeeslag echter opnieuw in opspraak, omdat met zijn eskader een eskader Engelse schepen had nagejaagd en De Ruyter aan zijn lot had overgelaten. Tromp werd de nederlaag verweten en werd door Johan de Witt op non-actief gesteld, waardoor hij niet deelnam aan de Slag bij Solebay in juni 1672. Nadat Johan de Witt in augustus 1672 door een volksmenigte was gelyncht, keerde voor Tromp de kansen, want als fervent Orangist kon hij rekenen op de steun prins Willem III die zojuist aan de macht was gekomen. Doordat hij Tromp beloofde dat hij na de dood van De Ruyter tot opperbevelhebber van de vloot zou worden benoemd, kreeg hij hem weer aan boord. Tijdens de Derde Engels-Nederlandse Oorlog (1672-1674) vocht Tromp mee in de dubbele slag bij het Schooneveld en de Slag bij Kijkduin.
Tromp was echter te eerzuchtig en te ongeduldig om te wachten op de dood van De Ruyter en ging in 1676 in Deense dienst, waar hij tot opperbevelhebber van de vloot werd benoemd. Op 11 juni 1676 versloeg hij in een gecombineerde Deens-Nederlandse vloot de Zweden in de Slag bij Öland. Dit zou naar later zou blijken de eerste en enige keer zijn dat Tromp een overwinning behaalde als opperbevelhebber van de vloot.
Na de dood van De Ruyter in 1676 en zijn ontslag uit Deense dienst in februari 1679 werd Tromp, zoals beloofd, benoemd tot opperbevelhebber van de Nederlandse vloot. Hij zou echter nooit uitvaren in deze functie en werd in 1684 vervangen door Cornelis Evertsz de Jongste.
De wapenfeiten van de Liefde (ca. 1660-1666).
Gebouwd door de admiraliteit van Amsterdam omstreeks 1660. Het schip was circa 160 voet lang en kon circa 70 stukken voeren. Werd ingezet bij:
-De expeditie van De Ruyter naar de Middellands Zee (17 mei 1661 tot 19 april 1663). De Liefde was het vlaggenschip van De Ruyter. Het had zestig stukken en 270 bemanningsleden aan boord.
-De slag bij Lowestoft (14 juni 1665). De Liefde maakte deel uit van het vijfde eskader en was het vlaggenschip van viceadmiraal Cornelis Tromp. De vloot stond onder commando van Jacob van Wassenaer van Obdam, die tijdens de slag sneuvelde.
-Op 17 augustus 1665 schreef Johan de Witt ‘in ’t schip de Liefde’ een missive aan tijdelijk raadspensionaris Vevien. De vloot voor de rede van Texel kon niet uitvaren, omdat het Marsdiep door de Engelsen werd geblokkeerd. Hierop heeft De Witt persoonlijk dieptemetingen in het Spanjaardsgat uitgevoerd, die aantoonden dat grote schepen wel degelijk door de geul konden varen. Enkele dagen later voer de vloot uit om zich te verenigen met de vloot voor Vlissingen.
-De Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666). De Liefde met kapitein Pieter Salomonszoon maakte deel uit van het eskader van de achterhoede dat onder commando stond van luitenant-admiraal Cornelis Tromp op de Hollandia. De Liefde was voorzien van 68 stukken. Het schip werd de eerste dag van de slag door een brander vernietigd.
De wapenfeiten van de Gouden Leeuwen (1665-1683).
Gebouwd in opdracht van de bewindhebbers Verenigde Oost-Indische Compagnie van de kamer Amsterdam in 1665. Het schip wordt in de stukken gewoonlijk de Leeuwen genoemd. Werd ingezet bij:
-De Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666). De Gouden Leeuwen met kapitein Enno Doedes Star bevindt zich in het voorhoede smaldeel van het middeneskader onder commando van Aert Jansz van Nes.
-De Tweedaagse Zeeslag (4 en 5 augustus 1666). De Gouden Leeuwen met kapitein Enno Doedes Star maakte deel uit van hetzelfd eskader als bij de Vierdaagse Zeeslag onder commando van Van Nes.
-De tocht naar Chatham (19-24 juni 1667). De Gouden Leeuwen bevindt zich in het middeneskader onder commando van De Ruyter. Voor vertrek wordt Abraham van Zeyl genoemd als de kapitein van schout-bij-nacht David Vlugh onder het middeneskader van Van Ghent. Na de actie op de rivier werd Van Zeyl op de Gouden Leeuwen ondergebracht in het eskader van de achterhoede van Van Nes die tot taak kreeg bij de monding van de rivier te gaan liggen om het uitkomen van de Engelsen te voorkomen.
-Slag van Solebay (7 juni 1672), de eerste zeeslag van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog. De Gouden Leeuwen met kapitein Jan Gysels van Lier bevindt zich in het eskader van de achterhoede onder Van Ghent. Op zeker moment verliet Van Ghent zijn vlaggenschip de Dolphijn en stapte hij over op de Gouden Leeuwen van Van Lier om een nieuw eskader te vormen dat de Engelsen op het Koningsdiep zou volgen.
-In een vlootlijst van juli 1672, terwijl de vloot ten anker lag voor Goeree, was de Gouden Leeuwen met kapitein Van Lier onderdeel van het eskader van de achterhoede onder luitenant-admiraal Isaac Sweers. De vloot lag in september 1672 buitengaats bij Schooneveld en op 19 september werd Van Lier op de Gouden Leeuwen met onder andere de Beschermer en de Essen, ‘opgezonden’ om verversingen te halen. Ongetwijfeld waren de schepen, die oorspronkelijk in opdracht van de VOC waren gebouwd, het meest geschikt grote hoeveelheden proviand te vervoeren.
-De eerste Slag bij Schooneveld (7 juni 1673), de tweede zeeslag van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog. De GoudenLeeuwen met kapitein Van Lier bevindt zich in het eskader van de achterhoede onder luitenant-admiraal Adriaen Banckert. In de provisionele vlootlijst van 10 mei 1673 was de Gouden Leeuwen nog onderdeel van het eskader van de achterhoede in het smaldeel van Van Nes.
-De Tweede Slag bij Schooneveld (14 juni 1673), de derde en laatste zeeslag van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog. Gelijk als in de eerste Slag bij Schooneveld met kapitein Van Lier op de Gouden Leeuwen. Op 19 juni 1673 werd een nieuw eskader gevormd onder schout-bij-nacht Jan de Haen op de Hollandia die met elf schepen en een aantal branders en adviesjachten naar de Theems werd gezonden om een verkenning uit te voeren en te berichten over de aanwezigheid en toestand van de eventuele Engelse en Franse vloot. Onder dit eskader behoorde ook de Gouden Leeuwen met kapitein Van Lier.
-De Slag bij Kijkduin (11 augustus 1673). De Gouden Leeuwen met kapitein Van Lier bevindt zich in het eskader van de achterhoede onder luitenant-admiraal Adriaen Banckert.
-In het kader van de Hollandse of Frans-Nederlandse Oorlog (1672-1679) werd op 17 mei 1674 een vloot uitgerust onder De Ruyter dat deels zou afvaren naar het Franse Martinique en deels naar Normandië. Op 5 juni splitste zich de vloot, waarbij De Ruyter met een eskader van 32 schepen naar Martinique koerste en de rest van de vloot onder bevel van Cornelis Tromp naar Normandië om een haven te bezetten en enkele plaatsen langs de kust te brandschatten. In het eskader van Tromp bevond zich kapitein Johan de Jongh op de Gouden Leeuwen. De vloot voer na Normandië te hebben aangedaan door naar Spanje, waar ze in augustus in Barcelona werden ontvangen. Na allerlei plichtplegingen en besprekingen werd de thuisreis aanvaard. Op 1 november had men Kaap St. Vincent bereikt en in de loop van december liep de vloot weer binnen.
-In augustus 1674, ten tijde van de Hollandse Oorlog (1672-1679) vertrok een Nederlandse hulpvloot onder leiding van De Ruyter op de Eendracht naar de Middellandse Zee om samen met de Spanjaarden tegen de Fransen te strijden. In de vloot bevond zich ook de Gouden Leeuwen met kapitein Frederik Willem van Bronkhorst Strirum alias Graaf van Stirum. Hij zou het commando op de Gouden Leeuwen voeren in de Slag bij Stromboli (8 januari 1676), de Slag bij de Etna (22 april 1676) en in de Slag in de Baai van Palermo (2 juni 1676). De Ruyter was tijdens de Slag bij de Etna gewond geraakt en stierf op 29 april 1676 aan zijn verwondingen. Op 30 januari 1677 werd het stoffelijk overschot van De Ruyter aan land gebracht bij Hellevoetsluis en omstreeks deze tijd viel ook de rest van de vloot binnen.
-De tocht naar Gotenburg (augustus 1683 – 11 november 1683). Een vloot van 29 schepen onder commando van luitenant-admiraal Willem Bastiaensz Schepers en viceadmiraal Van Stirum was in augustus 1683 naar Gotenburg vertrokken, waar ze in oktober 1683 het anker lieten vallen. De opdracht was Zweedse troepen aan boord te nemen en te verplaatsen naar Duitsland. Door miscommunicatie ging deze operatie niet door en onder commando van Schepers hervatte men de thuisreis. Voor de kust van Nederland raakte men op 11 november in een zware storm. Het lukte kapitein Gillis Schey op de Gouden Leeuwen het Spanjaardsgat bij Texel binnen te lopen, maar het schip liep aan de grond en werd verbrijzeld. Er gingen tijdens de storm nog zeven andere schepen verloren. De ramp koste circa 1200 mensen het leven, maar alle opvarenden van de Gouden Leeuwen werden gered.
[1] J. Giltaij, J. Kelch, Herren der Meere- Meister der Kunst. Das holländische Seebild im 17. Jahrhundert, p. 422 (cat. nr. 100). [2] J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, vol. 3, dee1 1, pp. 14-22. [3] Greenwich National Maritime Museum, PAG 6185, 29.8 x 60.4 cm. [4] Greenwich National Maritime Museum, PAG 6186, 36 x 51.7 cm. [5] Leven en bedryf van den vermaarden zeeheld Cornelis Tromp, p. 253. [6] Leven en bedryf, p. 254-55. [7] Gerard Brandt, Het leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter… (1701), pp. 468-69. [8] Journael gehouden by den capteyn Engel de Ruijter in den Jaere 1673 met het schip Waesdorp, Bijdragen tot de geschiedenis van het zeewezen (1967), deel 2, p. 195. [9] H.T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche zeeoorlogen 1652-1676, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Kleine Serie, Eerste deel (1919), pp. 363 -64. Het oorspronkelijke journaal is in het Deens dat wordt gevolgd met een Nederlandse vertaling. [10] Brandt, p. 521. [11] Brandt, p. 376. [12] R. Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, Biografie van Maerten en Cornelis Tromp, p. 383. [13] R. Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, Biografie van Maerten en Cornelis Tromp, pp. 393-95.Oosterzijweg 124
1851 PS Heiloo, Netherlands
Bezoek alleen op afspraak
Maandag tot en met vrijdag
Van 10:00 tot 18:00
© 2022 Rob Kattenburg
Website Mediya.nl