Voordat Jan van Galen in juli 1652 over land afreist naar Livorno, laat hij zich eerst door de Staten-Generaal verzekeren ‘
dat tegenwoordig geen beter dienst te doen is, als int binnen en buijten Nauw van de Straet.’
De commandeur is op dat moment al twee jaar buiten dienst en de elf steekwonden, opgelopen tijdens een gevecht met Spaanse soldaten in de baai van Cadiz, ondermijnen zijn gestel. Indachtig dat een nieuwe vlootoperatie weleens zijn laatste zou kunnen zijn, zet hij in op de hoogst mogelijke eer.
Op voorspraak van de ‘Directie van de Levantse Handel en de Navigatie op de Middellandse Zee’, een instantie dat na het aflopen van het 12-jarig bestand werd opgericht om toe te zien op de handel in het Middellands Zeegebied, waren op 25 oktober 1651 veertien oorlogsschepen in de vaart gebracht om Hollandse koopvaarders te beschermen tegen de toenemende agressie van Franse kapers. Het ‘vlottielje’ stond onder voorlopige aanvoering van Joris van Cats. Maarten Harpertsz. Tromp zou op termijn de leiding overnemen, maar het snel escalerende conflict met Engeland maakte het noodzakelijk dat hij op de Noordzee bleef kruisen. Aangezien de Britten nu een grotere bedreiging vormen voor de Nederlandse koopvaart, wordt overhaast besloten tot een vredesovereenkomst met de Franse kroon.
Wanneer Joris van Cats op de hoogte wordt gesteld van de gewijzigde politieke situatie, welbeschouwd het uitbreken van de Eerste Engelse Zeeoorlog, bevindt hij zich in de haven van Livorno, waar op dat moment ten zuidzijde van de stenen pier of ‘moelie’ een Engels eskader ligt aangemeerd. De vloot van drie oorlogsschepen en vier rijk beladen koopvaarders staat onder leiding van de even onervaren als incompetente admiraal Henry Appleton. Het bericht uit Den Haag liegt er niet om: Van Cats wordt gesommeerd ‘
te beveghten ende aen te randen alle Engelse schepen, waer hy die ook soude vinden’. Op verzoek van de groothertog van Toscane, Ferdinand II, die er veel aan gelegen is om de vrijhavenstatus van Livorno te waarborgen, belooft Van Cats om de Engelsen ‘
geen hositiliteyt’ te zullen doen. Wel beletten de Nederlandse schepen met een havenblokkade het uitvaren van de Engelse vloot. Aangezien het eskader onder Van Cats duidelijk de overhand heeft, zit er voor Appleton niets anders op dan versterking af te wachten. Die dient zich spoedig aan, wanneer op 6 september 1652 een eskader onder kapitein Richard Badiley vanuit Smyrna nabij het eiland Montecristo komt.
Inmiddels is ook Jan van Galen in Toscane gearriveerd. Na door de groothertog rijkelijk te zijn onthaald in zijn paleis in Florence, brengt een span met zes witte paarden hem naar de haven van Livorno. Twee dagen nadat de commandeur zich op 3 september met zijn vloot heeft verenigd, laat hij vier schepen voor de rede toezien op het smaldeel van Appleton en steekt zelf met de
‘Jaarsveld’ en een gevolg van negen schepen in zee. Al de volgende middag krijgt hij voorbij het eiland Pianosa de vloot van admiraal Badiley in het vizier. Hoewel de laatste met drie koopvaarders en vier oorlogsschepen duidelijk in minderheid is, blijft de ‘slag bij Elba’ op 8 september onbeslist. Badiley weet zijn zwaargehavende vloot zeker te stellen in de haven van Porte Longone. Wel heeft hij het verlies van de fonkelnieuwe
‘Phoenix’ te betreuren, het best- bezeilde Engelse schip op de Middellandse zee, dat door kapitein Jacob de Boer is veroverd.
MUITENDE ENGELSEN
Van Galen toont zich niettemin verbolgen over de afloop. Het was hem niet gelukt de dreiging van het tweede Engelse eskader weg te nemen. Er is aanzienlijke schade aan de vloot en ook zelf komt hij niet ongehavend uit de strijd. Een splinter heeft hem in de rug getroffen en hij is geraakt door ‘
een vervloogen coegel op de bil’. Deze laatste kwetsuur valt bij nadere beschouwing mee, omdat het daar ‘
dicker vleijs’ is. Hij fulmineert tegen zijn lakse voorganger, die onderhoud aan de schepen veronachtzaamd had. Het moreel onder het scheepsvolk loopt zienderogen terug, mede dankzij de onregelmatige uitkering van maandgelden, en ook bij zijn kapiteins boet Van Galen aan gezag in. Tot overmaat van ramp weten de Engelsen tijdens een slemppartij aan boord van de
‘Phoenix’ het schip te overmeesteren. De 23-jarige kapitein Cornelis Tromp wordt verrast in zijn slaap en ontkomt ternauwernood aan de razernij van de muitende Engelsen door uit het raam van zijn kajuit te springen. Pas na een half uur wordt hij uit het water gevist. Hoewel de Staten- Generaal dit laatste voorval angstvallig geheimhouden – de correspondentie over het onderwerp vindt zijn beslag in de ‘secrete casse’ – zal Tromp junior na dit gezichtsverlies des te meer zijn aangemoedigd om zich te bewijzen.
Die gelegenheid doet zich voor op 14 maart. Badiley is met zijn schepen vanuit het zuiden genaderd en tracht de Nederlandse vloot uit haar positie te lokken. Hierdoor zou Appletons smaldeel vrij baan krijgen om de haven te verlaten en zich te voegen bij Badileys eskader. Met vereende krachten heeft de Engelse vloot aanzienlijke kans op overwinning. Hoewel minder in getal, met veertien tegen zestien, zijn de Engelse schepen beter bewapend en bezeild. Van Galens voornaamste taak bestaat er dus in om beide eskaders gescheiden te houden. Een schijnbeweging geeft het gewenste effect. Appleton waant zich vrij om uit te varen en gaat onder zeil. Onverwacht legt Van Galen hoog aan de wind en stort zich met overmacht op zijn prooi.
Terwijl het volk op de kade toestroomt om het schouwspel gade te slaan, bestookt Jan van Galen vanaf de ‘
Zeven Provinciën’de met 46 stukken uitgeruste ‘
Bonaventure’. Hij raakt het schip prompt in de kruitkamer. ‘
Doordien d’Engelschman veel vierwerken hadde, en Van Galen schoot met scherp dat met brandende specie becleet was’ vloog dit schip ‘
subijtelick in de locht sonder meer mensen te salveren als vijf’. De eerste laag kogels eist dus meteen het leven van 150 Engelse scheepslui. Het schip
‘Samson’ raakt ingeklemd tussen de ‘
Maan’ van Cornelis Tromp enerzijds en een brander anderzijds. Het vuur slaat snel over en van de 130 opvarenden weten slechts 42 een veilig heenkomen te vinden, meest nog op Nederlandse sloepen. Na twee uur te hebben gebrand, komt het schip uiteindelijk tot ontploffing.
FELLE TEGENSTAND
Het admiraalschip van Appleton wordt met enthousiasme en hardnekkigheid belaagd door de
‘Zon’ onder aanvoering van kapitein Bogaert en de
‘Julius Caesar’ onder Rooker. De enorme ‘
Leopard’, bewapend met 54 stukken, biedt fel tegenstand. Na assistentie van Jacob de Boer op de
‘Eendracht’ krijgt men Appleton uiteindelijk op de knieën. Er zijn bij deze actie evenwel 67 doden op de Nederlandse schepen te betreuren. De ‘
Levant Merchant’ geeft zich over na achtereenvolgens door de ‘
Madonna de la Vigne’ en de ‘
Maagd van Enkhuizen’ te zijn bestookt. De
‘Peregrine’ houdt nog vrij lang vol onder tegenstand van de drie Nederlandse kapiteins Pieter de Vries, Adriaen Roothaes en Pieter Bontebotter. Als enige weet de
‘Mary’ onder kapitein Fisher de dans te ontspringen. Hij laat het schip voor de wind dwars door de vlootlinie varen en, zonder zich verder te bekommeren om het lot van zijn collega’s, voegt hij zich bij het eskader van Badiley. Nu deze ziet dat er geen eer meer te behalen valt, slaat hij met zijn negen schepen op de vlucht. Cornelis Tromp zet met zeven schepen achtervolging in, maar met het invallen van de duisternis moet hij zijn poging staken.
Met het verjagen van de Engelsen was Van Galen er dus in geslaagd de Straat ‘schoon te vegen’, ‘
waardoor de Hollantsche niet alleen eeuwige roem verdienen, maar oock meester gheworden zijn van de Middelandtsche Zee, om sonder eenigh peryckel haer Negotie te vervol-gen’. Na onder gejuich te zijn onthaald in Livorno, vindt de commandeur onderdak in het huis van consul Pieter van der Straeten, waar hij wordt verzorgd door de persoonlijke lijfartsen en chiruijjns van de groothertog. Het mocht allemaal niet baten. Negen dagen na de slag overlijdt Van Galen aan zijn verwondingen. Het stoffelijk overschot wordt overgebracht naar Amsterdam, waar men in de nieuwe Kerk een praalgraf opgericht. Sinds 1656 valt hier op een plaquette te lezen:
Hier leit in t’Graf van Eer den dapperen Van Galen,
Die eerst ging buit op buit Kastiliën afhalen,
En, met een Leeuwenhert, nabij ’t Toskaensche strant,
De Britten heeft verjaegt, verovert en verbrandt.
Nooms verbeeldt de slag in het heetst van de strijd. Het schip de
‘Zon’ vuurt zowel aan loef als aan lij kanonnen af. Kapitein Bogaert zal spoedig het roer naar bakboord omgooien om het Engelse admiraalschip aan rechterzijde te enteren. Nooms plaatst beide admiraalschepen boord aan boord, beide zijn duidelijk herkenbaar aan de commandeursvlaggen in de grote mast. Het rondhout van de fokkenmast op de
‘Zeven Provinciën’ is doorschoten. Nadat een kogel zijn been tot op de knie verbrijzeld had, zou Van Galen gezeten op een stoel het bevel over zijn schip voortzetten. Tegen de achtergrond brandt het wrak van de ‘
Bonaventure’ uit. De tegenstand is door Nooms enigszins overdreven; we tellen liefst negen schepen die onder de parlementsvlag varen, volgens de vlootlijsten waren het er zes. Mogelijk heeft Nooms het schilderij vlak na de slag en op basis van summiere informatie vervaardigd. Een vermelding van 1 oktober 1653 in de inventaris van kunsthandelaar Pieter van Melder, gevestigd aan de Nieuwmarkt in Amsterdam, ondersteunt deze hypothese. Hier wordt onder nr. 57 melding gemaakt van ‘
een groote seeslagh in een platte lijst, geschildert van Zeeman’. Hoewel de slag bij Livorno maar zelden het onderwerp voor schilderijen vormt, is het des te opmerkelijker dat twee schilders die zich ook aan dit onderwerp waagden, namelijk Willem van de Velde de Oude en Johannes Lingelbach, als schuldenaren in hetzelfde testament zijn opgenomen. Lieten zij zich door Reinier Nooms inspireren?
REINIER NOOMS GENAAMD ZEEMAN (1623/4 – 1664), VERMAARD MARINESCHILDER, DE BELANGRIJKSTE ETSER VAN SCHEPEN UIT DE GOUDEN EEUW
Met het verschijnen van een serie topografische en maritieme etsen legt Reinier Nooms in 1650 de basis voor een omvangrijk grafisch oeuvre dat in minder dan vijftien jaar zou uitgroeien tot 177 bladen. De in Parijs uitgebrachte prenten zijn, zoals de titel benadrukt, ‘faits apres le naturel’. Dit streven naar een getrouwe weergave van de werkelijkheid overheerst in het hele oeuvre, dat verder bestaat uit Amsterdamse havengezichten, levantgezichten, zeeslagen en vele tekeningen. Nog altijd vormt het etswerk van Nooms één van de belangrijkste bronnen voor onze kennis van zeventiende-eeuwse scheepstypen.
Niets is bekend over Nooms’ afkomst en jonge jaren, toch is men er altijd vanuit gegaan dat de man die zijn werk met ‘Zeeman’ signeerde zich dit recht toemat omwille van een eerdere loop- baan op zee. De schilder vestigt zich in 1652 te Amsterdam, waar hij in het navolgende jaar de zuster van prentmaker Michiel Mosijn trouwt. Zij nemen hun intrek in de woning van stilleven- en interieurschilder Nicolaes Outhuys, gelegen aan de Handboogstraat tussen Spui en Heiligeweg.
Uit het huwelijk worden twee dochters geboren, achtereenvolgens Neeltjen en Lisbet. Toch lijkt Zeeman het niet zo nauw genomen te hebben met de beginselen van huwelijkse trouw, blijkens een beklag van Maria Jansdr. Mosijn dat uit de mond van getuigen is opgetekend. Zij verklaart ten nadele van haar huisbaas ‘
dat de voorsz. Claes Outhuysen oorsaeck was dat haren man Reynier Seeman […] een eerloos en onbe- hoorlyck leven leyde, want dat haer man door gemelte Outhuysen dicmaels in hoerhuijsen ge- bracht wiert, comende dan veeltijts metten voorsz. Outhuijsen des nachts ten twee a drie uyren en later thuijs, […] verclaerde oock dat sy gesien heeft dat Outhuijsen, Ryckert van der Cley, Reynier Zeeman en Dirck Outhuysen in een infaem hoer- huijs saten, namelijck tot d’ Weduwe Spillebouts, synde een oude vrou met 2 dochters, wonende op de hoeck van de heysteegh op d’achter burghwal, want dat sy Maria Seeman stont op de straet en door een venster sach. Maria Seemans verclaert, dat sy nooit een slagh van haer man had gecregen dan tsedert hy metten voorsz. Outhuysen heeft ver- keert en gewoont, clagende grotelycx, dat haer man soo door d’ voorsz. Claes Outhuijsen wiert bedorven.’
Door een aantal prominente opdrachten weet de schilder zich dan niet aan de armoede, maar wel tijdelijk aan tucht van het huisgezin onttrekken. Medio jaren 1650 schildert Nooms in opdracht van de ‘Directie van de Levantse Handel’ een kapitale ‘Slag bij Livorno’ die geplaatst wordt als schouwstuk in de noordwestelijke hoekkamer op de tweede verdieping van het Amsterdamse stadhuis. Het schouwstuk bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Rijksmuseum, een modello voor dit schilderij wordt in Greenwich bewaard. In 1657 verblijft de schilder mogelijk enige tijd te Berlijn, waar hem door keurvorst Fredrik Willem I van Brandenburg een toelage van 1000 Thaler wordt toegekend.
In 1661 is hij weer terug in Amsterdam, want op 26 mei van dat jaar scheept hij zich in voor De Ruyters vredesmissie naar vier Noord- Afrikaanse steden. Doel is om hier een garantie van ‘vrij goed – vrij schip’ af te dwingen en door het opbrengen van kaperschepen een gevangenenruil te bewerkstelligen. In opdracht van de Amsterdamse Admiraliteit vervaardigt Nooms bij terugkomst gezichten op Algiers, Tunis, Tripoli en Salé, waarbij hij terugvalt op de vele schetsen die hij onderweg maakte. Kort voor zijn overlijden levert hij nog achttien tekeningen voor de atlas van Laurens van der Hem, eveneens Noord-Afrikaanse kustgezichten. Met die laatste opdracht is zijn artistieke erfenis zekergesteld; geschiedschrijver Olfert Dappert put rijkelijk uit dit materiaal voor zijn
‘Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten’ uit 1668. Ook enkele levantgezichten van Abraham Storck gaan terug op de tekeningen van Reinier Nooms.
Biografie Reinier Nooms
Pillar page Reinier Nooms