Dit schilderij werd door Hofstede de Groot omschreven als ‘een meesterwerk’ en bevond zich vroeger in de opmerkelijke collectie van Charles-Auguste, Duc de Morny (1811-1865). Hij was de zoon van Hortense de Beauharnais en Charles-Joseph, Comte de Flahault en daarmee de halfbroer van Louis Napoleon Bonaparte, de latere keizer Napoleon III. Opgevoed door zijn grootmoeder, Madam de Souza, verwierf hij zijn liefde voor kunst uit haar collectie, die werken bevatte van Titiaan, Adriaen van Ostade en Carlo Dolci. Hij begon al op jonge leeftijd met verzamelen en in 1854, na zijn benoeming door de keizer tot President du Corps Législatif, werd zijn collectie ondergebracht in zijn ambtswoning, het Høtel de Lassay. Tot de beroemdste van zijn vele meesterwerken behoorden Fragonards De schommel en Le Chiffre d’amour; Bouchers De verkrachting van Europa; Watteau’s Rendez-vous de chasse (alle in Londen, Wallace Collection); Rembrandts De verkrachting van Europa (New York, privécollectie); en De Gilder [Portret van Herman Doomer (New York, Metropolitan Museum of Art). Een kleinere afbeelding van hetzelfde onderwerp, gedateerd 1692, voorheen in de collectie van Anthony de Rotschild, is opgenomen door Hofstede, op. cit. nr. 6.
LUDOLF BACKHUYSEN,
MARINESCHILDER BIJ UITSTEK
Backhuysen wordt beschouwd als een van de belangrijkste zeeschilders van de zeventiende eeuw vanaf ca. 1660, naast een uitstekend tekenaar en etser.
Er is weinig bekend over de vroege jaren van Backhuysen. Hij werd in 1631 geboren in het Duitse Emden en verhuisde in 1649 naar Amsterdam. De goed opgeleide Backhuysen begon zijn carrière als leerling (boekhouder en kalligraaf) bij de beroemde koopmansfirma Bartolotti. Met zijn kennis van meetkunde, astronomie en navigatie had Bartlotti veel aan hem. Backhuysen gaf ook les in kalligrafie aan de zonen van rijke kooplieden – een kunstvorm waarin hij bijzonder bedreven was. Zijn vaardigheid als kalligraaf legde de basis voor een succesvolle carrière. Houbraken (1660-1719), de biograaf van Backhuysen in het begin van de achttiende eeuw, merkt op dat zijn inspanningen al snel werden beloond.
Een vermelding in het huwelijksregister op 30 augustus 1657, de datum van zijn eerste huwelijk, met Lysbeth Lubbers, vermeldt zijn beroep als ’tyckenaer’ (tekenaar). Zijn tekeningen brachten 10, 20, 30 en uiteindelijk gulden per stuk op, wat zijn enthousiasme voor het werk aanwakkerde. Het duurde niet lang voordat hij de firma vaarwel zei om zich uitsluitend op kunst te concentreren, in het bijzonder op het tekenen van schepen.
Als tekenaar en later als schilder lijkt Bakhuysen grotendeels autodidact te zijn geweest. De grisailles die hij in de jaren 1650 maakte laten invloeden zien van Willem van de Velde de Oude (1611 – 1693), maar we weten niet zeker of Bakhuysen ooit zijn leerling is geweest.
Onder de indruk van zijn talent drongen een aantal kunstenaars er bij hem op aan om met olieverf te gaan schilderen. Backhuysen maakte er blijkbaar een gewoonte van om regelmatig de ateliers van schilders te bezoeken, waar hij leerde goed te kijken en vragen te stellen. De meeste tijd bracht hij zo door in de ateliers van Allaert van Everdingen (1621-1675) en Hendrick Dubbels (1621-1707), hoewel hij nooit lang genoeg bleef om te suggereren dat hij een vaste leerling van hen was. Hoewel Backhuysen’s vroegste schilderij gedateerd is op 1658, werd hij pas in februari 1663 toegelaten tot het schildersgilde van Sint Lucas.
Zijn reputatie als zeeschilder moet snel gegroeid zijn, want in 1665 gaven de burgemeesters van Amsterdam hem de opdracht om een groot havengezicht van Amsterdam te schilderen als geschenk voor Hugues de Lionne, minister van Lodewijk XIV van Frankrijk. Naar de maatstaven van zijn tijd werd Backhuysen zeer goed betaald: hij ontving 1275 florijnen en een gouden dukaat voor zijn vrouw. Het feit dat hij deze belangrijke opdracht kreeg, bewijst dat hij even hoog werd ingeschat als Willem van de Velde de Jonge (1633 -1707), die toen nog in Amsterdam werkte. Het schilderij bevindt zich nu in het Louvre in Parijs.
Vanaf het begin verkochten zijn schilderijen erg goed en nadat de Van de Veldes in 1672 naar Londen waren verhuisd, werd hij de belangrijkste zeeschilder in Nederland. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de rivaliteit tussen de Van de Veldes en Backhuysen hun beslissing om naar Londen te gaan beïnvloed. De deftige achtergrond van Backhuysen en de huwelijken van een aantal vooraanstaande personen in zijn leven
droegen bij aan zijn fortuin en zijn vermogen om een rijke klantenkring aan te trekken. De Van de Veldes daarentegen kwamen uit een andere sociale klasse en werden geplaagd door intriges, ontrouw enzovoort.
Volgens Arnold Houbraken was zijn faam als kunstenaar wijdverspreid en behoorde de Groothertog van Toscane, de koning van Pruisen, de keurvorst van Saksen en verschillende andere Duitse vorsten tot zijn internationale klantenkring. Ook tsaar Peter de Grote van Rusland schijnt een groot bewonderaar van zijn werk te zijn geweest. Backhuysen’s carrière als schilder bloeide zonder onderbreking tot aan zijn dood in 1708.
Hij was een productieve meester en het is niet zonder ontzag dat Houbraken ons vertelt: Als het mogelijk was om alle kunstwerken in één kamer te zien, zou men versteld staan van zijn ijver’. Zo’n zeshonderd schilderijen zijn tot ons gekomen. Dit aantal moet echter worden bijgesteld, omdat het gebaseerd is op een inmiddels verouderde catalogus uit 1918 van Hofstede de Groot.
Hij was een vurig student van de natuur en stelde zich vaak bloot op zee in een open schip om de effecten van stormen te bestuderen. Zijn talrijke composities zijn bijna allemaal variaties op één onderwerp, de zee, en in een geheel eigen stijl, gekenmerkt door intens realisme of natuurgetrouwe imitatie.
Hoewel Backhuysen, historisch gezien minder nauwkeurig is dan de Van de Veldes, geeft hij de schepen nauwkeurig weer. Uit zijn schilderijen blijkt duidelijk dat hij de verschillende scheepstypen accuraat weergaf en ze liggen overtuigend in het water. Zeilen en tuigage zijn foutloos weergegeven. Je hoeft maar naar het werk van mindere marineschilders te kijken om te beseffen hoe moeilijk het is om dit onderwerp realistisch en overtuigend weer te geven.
Backhuysen’s kunstenaarschap beperkte zich echter niet tot technisch meesterschap. Artistiek stond hij op gelijke hoogte met de besten en zijn grootste werken – waarvan er heel wat zijn – combineren op harmonieuze wijze een sfeervolle kwaliteit, een prachtig helder kleurenschema en een gelukkige compositie, en doen niet onder voor de beste schilderijen van Willem van de Velde de Jonge.
Zoals bij bijna elke succesvolle schilder leidde de grote vraag naar zijn schilderijen onvermijdelijk tot kwaliteitsverlies en routine. Vooral vanaf de jaren 1680 produceerde Backhuysen een aantal minder geïnspireerde, maar zeer bekwame schilderijen. Er zijn echter nog veel werken over die zijn reputatie als een van de beste marineschilders die Nederland ooit gekend heeft volledig rechtvaardigen, zoals te zien is in een aantal van de grote musea van de wereld, zoals het Rijksmuseum en het Amsterdam Museum in Amsterdam, het National Maritime Museum in Greenwich, de National Gallery in Londen en het Louvre in Parijs.
Als kunstenaar van hoog aanzien had Backhuysen een aanzienlijke invloed op zijn tijdgenoten en latere generaties. Sommige Van de Veldes uit de jaren 1670 zijn verward met Backhuysens. Hij had grote invloed op een groep zeeschilders zoals Jan Claesz Rietschoof, Michiel Maddersteg, Jan Theunisz Blanckerhof, Aernout Smit, Wigerius Vitringa.
Hoewel niet bekend is dat hij zijn leerling was, werd Abraham Storck (1644 -1708) ook beïnvloed door Backhuysen. Er zijn bepaalde overeenkomsten in hun werk, die te sterk op toeval berusten. Ook latere generaties zeeschilders, zoals J.C. Schotel (1787 – 1838), lieten zich door Backhuysen inspireren. De tekeningen van J.C. Schotel worden nog steeds vaak ten onrechte toegeschreven aan Backhuysen. Zelfs de in zijn tijd zeer geprezen Nicolaas Baur werd rond het jaar 1800 sterk beïnvloed door Backhuysen.