(Groningen 1831-1915 Den Haag)
Vissersboten voor anker (Scheveningen), ca. 1878
Olieverf op doek, 60 x 130 cm
Gesigneerd rechtsonder: H.W. MESDAG
Herkomst: Mogelijk Londen, collectie Sir John C.F.S. Day; sale 10 december 1887, lot 152 als ‘Vissersboten voor Anker’; Brooklyn, New York, collectie George I. Seney; sale 8 februari 1894, lot 180 als ‘The Fishing Fleet’ ($1025,00) aan John G. McCullough; door vererving aan de Historic Park-McCullough Association, North Bennington, Vermont (tot 2012).
HENDRIK WILLEM MESDAG
VISSERSBOTEN VOOR ANKER (SCHEVENINGEN), ca. 1878
Weinig vertrouwen spreekt er uit de reactie van Sir Lawrence Alma Tadema wanneer zijn 35-jarige neef, dan nog bankier bij Firma Mesdag & Zonen, onvermoed blijk geeft van ambities als kunstenaar: “Een Meissonier zul je nooit worden, misschien nog een Courbet...” Evengoed volgt er een aanbeveling bij de Belgische landschapschilder Willem Roelofs. Die had herhaaldelijk Barbizon bezocht en liet zich daar inspireren door de ongepolijste schildertrant van Th. Rousseau, Corot en Millet. Vanuit Brussel richt hij zich tot zijn nieuwe pupil: “Try and rid yourself of all so-called manner and, in a word, try and imitate nature with feeling, but without thinking about others’ work.” Hierin weerklinkt het adagium dat niemand minder dan Gustave Courbet vijf jaar eerder verwoordde op de opiniepagina van Courrier de Dimanche: “De schoonheid die door de natuur wordt gegeven staat boven alle conventies van de kunstenaar.” Deze beginselen zullen leidend zijn voor Mesdags kunstopvatting. Misschien nog een Courbet… Mesdag en zijn vrouw Sientje vestigen zich in juni 1866 te Brussel. Naar observatie van Charles Baudelaire, die tezelfdertijd wegkwijnt in een Brusselse hotelkamer, “stichten de Belgen verenigingen om een mening te vinden… Men denkt in gemeenschap. Men denkt dus niet.” Hendrik Mesdag vindt aansluiting bij de Société Libre des Beaux Arts, een progressieve beweging onder aanvoering van Louis Artan en Alfred Verwée, die een nieuw realisme bepleit tegen de dogma’s van het gevestigde academisme. Schrijver en verenigingslid Léon Dommartin meent dat “de kunst van deze tijd moet terugkeren tot de mens en tot de natuur – tot la grande nature” Mesdag omarmt de uitgangspunten van de vereniging en streeft in navolging daarvan naar een moderne en vrije kunst in de voetsporen van het Franse Realisme. Een zeeschilder vindt zijn roeping nochtans niet in de “treurigheid van een stad zonder rivier.”6 Tijdens een vakantie op het Oost-Friese eiland Norderney raakt Mesdag uiteindelijk bevangen door de wisselingen van het tij, de wolkenluchten en de bedrijvige vissersvloot. “Daar leerde ik de zee kennen in al haar mooi,”7 herinnert de schilder zich later. Het volgende jaar, we schrijven 1869, neemt hij zich een verhuizing naar Den Haag voor. Want, zo schrijft hij zijn vriend Verwée, “je moet de zee vóór je zien, elken dag, je moet ermee leven, anders wordt het niets.” De Brusselse invloed van marineschilders Louis Artan en Paul Jean Clays blijft onmiskenbaar aanwezig in al Mesdags latere werk. De omgeving van de Haagse School is bepalend voor zijn verdere ontwikkeling. Aanhangers van Haagse School laten zich inspireren door de vrije penseelvoering en het getemperde palet van Barbizon, hun thematiek leunt sterk op de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Het belang van de stroming werd onderschreven door criticus Jacob van Santen Kolff, tevens naamgever van de nieuwe stijl, in De Banier: “Deze nieuwe wijze van zien en weergeven is een ware beeldenstorm op het gebied der schilderkunst. Wat moet er b.v. van de fijne, geacheveerde penseelvoering en mooie kleurtjes van een Gudin en een Meyer, of van de Oost-Indische-inkt-golven van een Schotel worden, als wij de brede ‘touche’, de indrukwekkende waarheid en macht van toon van een Mesdag schoon hebben leren vinden?”, om er nog aan toe te voegen: “Hier hebben wij realisme van de ware, allergezondste vorm voor ons” Mesdag maakt zich sterk voor de belangen van collega-kunstenaars en door zijn organisatorisch talent werpt hij zich op als voorman van de Haagse School. In 1876 is hij betrokken bij de oprichting van de Hollandsche Teekenmaatschappij, ook vervult bestuurlijke functies bij het genootschap Pulchri Studio. Maar bovenal is hij vrijwel dagelijks met schetsboek in Scheveningen te vinden om zijn indrukken van de zee vast te leggen. In Mesdags atelier hangen twee ingelijste spreuken: Kunst is Godsdienst en Werken is Genot. Dit ora et labora vertaalt zich in een omvangrijke productie, bijgevolg van zeer wisselende kwaliteit. Mesdag is bijzonder bekwaam in het verkopen van zijn werk en hij onderhoudt goede contacten met de internationale kunsthandel. Een van de eerste gelegenheden waarbij het Amerikaanse publiek in contact kon komen met werk van Haagse School-leden was in 1876 tijdens de Universal Exhibition te Philadelphia. De Nederlandse inzending had een overwegend traditioneel karakter, Mesdags artistieke tegenvoeter Charles Rochussen was aan kop met vijf schilderijen. Roelofs, Bosboom, Jozef Israels en Mesdag waren elk met drie werken vertegenwoordigd. Van Mauve en Willem Maris hing er een enkel schilderij. Gabriel, Weissenbruch, Artz en de twee overige broers Maris ontbraken. Wederom was het Van Santen Kolff die een lans brak voor de nieuwe generatie: “If we know how to appreciate the beach scenes of Israels, Mauve, Sadee and Mesdag, we will no longer allow the wool to be pulled over our eyes… One thing is certain: those who understand our ‘realists’ can no longer swallow the Rochussen of recent years.” Een anonieme recensent van Scribner’s magazine toont zich twee jaar na de tentoonstelling in Philadelphia gematigd positief over de Parijse Salon, maar wijdt wel enkele lovende woorden aan de Nederlandse zeeschilder: “Next in merit to the French picture, seem to come the collections of Belgium and the Pays-Bas, which are rather parts of, than distinct from the French school, although in many ways different influences and surroundings have developed and added charms of their own, particularly in their landscapes and sea pieces, in which the color, atmosphere and feeling are excellent. Among these are Mesdag’s very imaginative sea-shore studies, excelling anything of the kind in the French Gallery.” Werken van Haagse School-schilders vonden hun weg naar de kabinetten van Amerikaanse connaisseurs, dikwijls als aanvulling op een Barbizon-verzameling. De Schotse handelaar Daniel Cottier vestigde zich in 1873 te New York, waar hij vier jaar later een galerie opende geheel gericht op Europese kunst. In aanvang betrok hij zijn schilderijen bij de firma Goupil, de voornaamste verkoper van Mesdags werk met filialen in Parijs, Londen en Den Haag. Het werk van Mesdag sloeg aan bij de Amerikaanse verzamelaar en de New York Times ziet tijdens een expositie van Cottier in 1882 ‘many marines by mesdag in oil and water color’. Omdat Cottier zijn schilderijen steeds vaker direct van de kunstenaars verwerft, waagt het bedrijf Goupil in 1887 de grote oversteek en opent eveneens een filiaal in New York. Het was niet de eerste keer dat Goupil & Cie voet aan wal zette in New York. Reeds in 1852 had Michael Knoedler er een filiaal geopend, dat hij later onder eigen naam voortzette. Knoedler zou zich ontwikkelen tot de meest succesvolle en invloedrijke handelaar in Europese kunst. Michael Knoedler deed regelmatig zaken met de steenrijke verzamelaar George I. Seney. Seney was opgeklommen van eenvoudige kassier tot directeur van de Metropolitan National Bank en vergaarde een vermogen met strategische beleggingen, onder meer in spoorwegen. Hij manifesteerde zich als genereus filantroop met giften aan het Metropolitan Museum, de Wesleyen University, Brooklyn Library en bovenal het Methodist Episcopal Hospital. Tijdens de Paniek van mei 1884 moesten twee New Yorker bankdirecteuren het veld ruimen. Seney was een van hen. Hij was hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van 140.000 dollar in persoonlijke leningen, die niet langer werden gedekt door zijn gekelderde waardepapieren. Zodoende zag hij zich genoodzaakt om zijn huizen, waaronder een kapitale villa te Brooklyn, en zijn kunstcollectie met kostbare schilderijen uit de School van Barbizon te verkopen. Op doktersadvies vertrok Seney voor onbepaalde tijd naar Europa. De verkoop van zijn collectie werd wegens de recessie uitgesteld tot het voorjaar van 1885. Hoewel de gemiddelde opbrengst van zijn schilderijen ruim $ 4000,- bedroeg, zag Seney zich geconfronteerd met een verlies van 35% ten opzichte van de aanschafprijs. Tijdens zijn oponthoud in Londen stijgen zijn overgebleven aandelen onverwacht in waarde. Seney weet met wilskracht en doorzettingsvermogen de Amerikaanse droom ten tweede male te verwezenlijken. Hij legt het fundament voor een nieuwe kunstcollectie, de nadruk zal nu komen te liggen op minder kostbare schilderijen van eigentijdse Amerikaanse en Europese schilders. De eerste aankoop van zijn nieuw vergaarde kapitaal doet hij in Londen: twee schilderijen van Mauve, een Neuhuys en een Mesdag van bescheiden afmeting. Mesdags ster in de Verenigde Staten was nog altijd rijzende. Een jaar vóór Seney’s overlijden in 1893, vond in Chicago de Universal Exhibition plaats, waarbij de schilder en zijn collega Hubert Vos waren aangesteld als Koninklijk commissaris. Mesdag leende enkele Franse schilderijen uit zijn beroemde collectie en stuurde vier werken in van eigen hand. De New York Times roemde ze als hoogtepunt van de tentoonstelling: “Among foreign artists Mesdag, the Dutch painter, carries off the palm this year. (stijgt naar de kroon)” De expositie bleek bijzonder succesvol, liefst een derde van de werken werd verkocht voor een totaal van Dfl. 122.020,- Volgens het Algemeen Handelsbald “the highest figure that had been attained in any exhibition so far.” Seney’s collectie kwam van 7 tot 9 februari 1894 onder de hamer. Tijdens de tweede sessie brengt Mesdag’s Vissersboten voor Anker het onwaarschijnlijke bedrag van $ 1025,- op. Het stijgt hiermee werken van bekende meesters als Claude Monet naar de kroon, wiens ‘Above the sea’ voor $ 775,- van eigenaar wisselt. Een imposant zeegezicht van Courbet brengt het niet verder dan $ 725,- Een veilingrecord voor de Hollandse meester is gebroken. John G. McCullough, een spoorwegondernemer die het later tot senator bracht, was de winnende bieder. Twee decennia tevoren trouwde hij Eliza Hall, wier vader Trenor W. Park een imposant landhuis had opgetrokken in North Bennington, Vermont. Het huis telde 35 kamers, het omliggende land had een oppervlakte van 80 hectare. Het echtpaar had het huis vanaf 1882 in eigendom en bewoonde het hoofdzakelijk in de zomermaanden. Het schilderij van Mesdag werd geplaatst in de centrale hal en zou pas weer na bijna 120 jaar het huis verlaten.Oosterzijweg 124
1851 PS Heiloo, Netherlands
Bezoek alleen op afspraak
Maandag tot en met vrijdag
Van 10:00 tot 18:00
© 2022 Rob Kattenburg
Website Mediya.nl