ANDRIES VAN EERTVELT GENAAMD NAENTKENS
EEN SCHEEPSGEVECHT
Andries van Eertvelt wordt algemeen beschouwd als de eerste Vlaamse marineschilder. Er zijn ook gedocumenteerde landschappen en enkele bijbelse taferelen van zijn hand, maar die zijn vandaag de dag niet meer te zien. Op 19-jarige leeftijd werd hij lid van de Antwerpse Sint-Lucasgilde. Tot 1633, wanneer de gebroeders Gillis en Bonaventura Peeters hun atelier oprichten, is Van Eertvelt bepalend voor het prestige van de Zuid-Nederlandse marine schilderkunst. Tot zijn leerlingen behoren Willem van Overdyck, Willem van de Meuter en Gaspard van Eyck. De laatste kopieerde vaak van zijn leermeester.
Er is niets bekend over Van Eertvelts leertijd. Vermoedelijk is hij opgeleid in de Noordelijke Nederlanden, misschien in Haarlem. Werk van zijn hand naar Hendrick Vroom en Jan Porcellis en het lenen van motieven uit het werk van Cornelis van Wieringen ondersteunen deze veronderstelling.
Al in het midden van de zestiende eeuw maakt Guicciardini melding van een levendige kunsthandel in de Vlaamse havenstad. Tientallen kunstenaars werkten er uitsluitend voor de export, hun materialen voorgeschoten door de handel. Tijdens de zeventiende eeuw ging deze praktijk onverminderd door. Het beleg van 1585 en de daaropvolgende blokkade van de haven van Antwerpen zal de lokale belangstelling voor zeestukken ten nadele hebben beïnvloed. Zo zien we Van Eertvelt geassocieerd met kooplieden als Marie de Fourmestraux en Chrisostomo van Immerseel, die handeldreven naar Sevilla en van daaruit kunstwerken doorstuurden naar Nueva España.
Op 28 november 1615 trouwde de schilder met Catharina de Vlieger en het echtpaar vestigde zich aan de Sint-Jan Vliet in de historische haven van de stad. Uit de handel ontstaat een groeiende vraag naar goedkope “waterverfdoecken”, grote schilderijen op dun linnen waarop land- en zeeslagen zijn afgebeeld. Onder deze omstandigheden – gedicteerd door de markt – ontwikkelt de kunstenaar zijn stilistische kenmerken: decoratieve stukken zonder signatuur in een krachtige factuur, waar waarheidsgetrouwe weergave ondergeschikt is aan spektakel.
In de jaren 1620 woont Van Eertvelt in de Happaertstraat, waar later ook Erasmus II Quellinus atelier zou houden. Catharina overlijdt in 1626. De toenemende concurrentie zet de prijzen van decoratieve stukken flink onder druk. Een laatste grote levering aan Van Immerseel vindt plaats op 8 augustus 1628. Misschien kon de kunstenaar de opbrengst gebruiken om zijn aanstaande reis naar Genua te betalen.
Anthony van Dyck had Genua al voor een jaar als standplaats verlaten toen Van Eertvelt zich hier eind 1628 vestigde. De enclave van Vlaamse kunstenaars concentreert zich rond Cornelis de Wael, die optreedt als cultureel attaché en landgenoten werk verschaft in zijn atelier. De broers Cornelis en Lucas de Wael onderhielden contacten met belangrijke figuren als de Spaanse koning Filips II en de hertog van Aarschot. Van Eertvelt wordt in de moderne literatuur vaak genoemd voor het schilderen van galeien in de veduti van zijn gastheer; schetsmateriaal van De Wael lijkt deze veronderstelling eerder uit te sluiten.
Er is veel gespeculeerd over de invloed van de Genuese schilderkunst op Van Eertvelt. Net als Rubens en Van Dyck lijkt hij de lokale schilderschool niet te koesteren, maar zijn palet neigt naar Tintoretto en de Venetiaanse school. De Vlamingen lijken eerder invloed uit te oefenen in Genua dan eronder te lijden. In het geval van Van Eertvelt vinden we die terug in het werk van Antonio Marini en Alessandro Magnasco. Sopriani noemt ook het succes van “Andrea Alfelt” wiens “grote schilderijen garant staan voor hoge prijzen.
Terug in Antwerpen weet Van Eertvelt zijn succes voort te zetten. In 1632 eert Van Dyck de kunstenaar met een portret waarop hij, zittend op een ezel, “naer ’t leven” een schip in nood uitbeeldt, zichtbaar door zijn raam (coll. Museum Augsburg). Een jaar later vond de voltrekking van het huwelijk tussen Andries van Eertvelt en Elisabeth Boots plaats. Uit een buitenechtelijke affaire had Susanna April hem eerder twee dochters geschonken. Zijn laatste levensjaren bracht hij in voorspoed door. Op 23 juni 1649 huurde hij een huis aan de Oever voor de aanzienlijke som van 240 florijnen per jaar. Drie jaar later, begin augustus, stierf Van Eertvelt op 62-jarige leeftijd. In een lofzang op de kunstenaar prijst Cornelis de Bie zijn werk als ‘soo crachtich en soo soet / Oft hy van jonghs af aen waer op de Zee ghevoet’.
Een beschrijving in de inventaris van de Antwerpse raadsheer De Rop (ca. 1690) suggereert dat de twee schilderijen sinds het einde van de zeventiende eeuw als elkaars tegenhangers door het leven zijn gegaan. Naast ‘een tempeest op zee, met Ste Pauwels die inde presentie van veel volck serpenten int vier worpt’, vermeldt de inventaris ‘eene groote zeevaert, originel van Eertvelt ofte Naentiens, representerende de zee calme, met eenen kay daer volck te schepe gaet’ en ‘Item noch een derde groote zeevaert originel vanden selven Eertvelt representerende eene bataille navale’. Nederlandse nederlagen op zee tijdens de Tachtigjarige Oorlog worden nauwelijks afgebeeld. De rampzalige expeditie onder leiding van Pieter van der Does langs de Canarische Eilanden en de kust van West-Afrika, die plaatsvond in 1599, werd aan het publiek gepresenteerd als een zegevierende overwinning. De herhaalde verliezen in 1646-47 langs de kust van de Filippijnen kwamen niet eens in de Nederlandse scheepsjournalen voor.
In de afbeelding van het scheepsbataille(A) lijkt Van Eertvelt terug te grijpen op oudere modellen. Rond 1615 waren open galjoenen in zwang. Nadere bestudering van de gevechtsscène wijst eerder op de slag bij Puerto de Cavite in 1647, in de buurt van het huidige Cavite Stad op de Filippijnen. Misschien had de schilder kennis van het verslag van Joseph Fayol, dat in verschillende opzichten overeenkomt met de acties op het schilderij.
Nederlandse schepen hadden van maart tot september 1646 vergeefse aanvallen uitgevoerd op Spaanse schepen in Filipijnse wateren. De Spanjaarden werden in hun verdediging bijgestaan door Filipijnse schepen. Een nieuwe poging op 12 juni 1647 werd opnieuw succesvol afgeslagen door de Spaans-Filipijnse armada. Daarbij werd het schip van de Nederlandse admiraal zwaar beschadigd, evenals een ander schip van de vloot van twaalf. De Spaanse verliezen waren gering. Op de twee galeien die bij de gevechten betrokken waren, werden drie Spaanse soldaten en zeven galeislaven gedood. De Nederlanders verloren alleen al op hun vlaggenschip dertig man.
Op het schilderij zien we beide partijen in het heetst van de strijd. Het “Viva la virgen” van de Spaans-Filipijnse soldaten klinkt terwijl ze vanaf het naastgelegen schip musketvuur afvuren op hun tegenstander. Ondertussen slaan kanonskogels gaten door de romp van het schip. Mannen gaan elkaar te lijf met musketten, houwitsers, stokpistolen en pistolen. Twee galeien belegeren een Nederlands galjoen, waar een eenzame artillerist weerstand biedt vanaf de galei. De Nederlanders – met behoud van al hun schepen – worden gedwongen zich terug te trekken.
Het roemloze incident wordt vergeten als een jaar later de Vrede van Münster wordt getekend.