Beschrijving
Dit penschilderij geeft een gedetailleerd en levendig beeld van de opwinding en de gevaren van de walvisvaart, een zeer lucratieve bezigheid voor de Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw.
Het schip op de voorgrond in het midden is De Faem, een walvisbootschip uit het begin van de achttiende eeuw, net als Het Bonte Kalf en De Bonte Walvis links. Tussen De Faem en de twee andere bootschepen ligt een fluit met de naam De Vergulde Klok.
De eerste drie schepen hebben een link met Rotterdam of Delfshaven. Het lijkt waarschijnlijk dat dit een opdrachtwerk was, en op basis van de scheepstypen kan het gedateerd worden na 1706, het jaar waarin Salm lid werd van het Delftse schildersgilde van Sint Lucas als ‘mr Teijkenaer op Delfshaven’.
De Faem, die prominent aanwezig is op het schilderij, behoorde destijds toe aan de Rotterdamse reders de Erven van Willem Bastiaensz. Schepers. Willem Bastiaensz. was de belangrijkste walvisvaarder die Nederland ooit gekend heeft. Hij werd in 1620 geboren in Haarlem en verhuisde in 1641 naar Rotterdam, waar hij in 1704 overleed. Vanaf 1659 was hij een van de afgevaardigden van de Groenlandse Visserijcommissie. Tussen 1672 en 1698 was hij lid van de gemeenteraad en werd hij meerdere malen gekozen tot burgemeester van Rotterdam.
Het vertrouwen in hem was zo groot dat hij de stad regelmatig vertegenwoordigde op vergaderingen van de Staten-Generaal. Van 1690 tot 1693 was hij ook Hoogheemraad van Schieland. Zelfs dit maakt de lijst van activiteiten van deze buitengewone man, die daarnaast verschillende leidinggevende posities bekleedde in de Nederlandse marine, niet compleet. In 1673 werd hij benoemd tot luitenant-admiraal van de Admiraliteit van het Noorderkwartier en in 1681 volgde hij Cornelis Tromp in dezelfde hoedanigheid op bij de Admiraliteit van Amsterdam.
Tenslotte werd hij in 1691 benoemd tot luitenant-admiraal van de Admiraliteit van Rotterdam. Dit was meer een erefunctie, want gezien zijn gevorderde leeftijd werden zijn diensten zelden gevraagd, behalve als adviseur.
Na zijn dood in 1704 werd het walvisvaartbedrijf van Willem Bastiaensz. voortgezet door zijn erfgenamen en na 1712 door zijn schoonzoon, de Rotterdamse reder Jacob Noordheij. Na diens dood werd het bedrijf overgenomen door zijn weduwe, zodat het weer toebehoorde aan de familie Schepers.
Niet alleen behoorde De Faem toe aan een prominente reder, ze stond ook van 1706 tot 1715 onder bevel van een van de grootste Nederlandse walvisvaartkapiteins, Jan Dirksz. van der Velde, die in 1692 als erkenning voor zijn diensten werd benoemd tot admiraal van de Groenlandse walvisvloot. Hoewel het niet precies bekend is hoeveel walvissen hij tijdens zijn carrière heeft gevangen, kwam hij waarschijnlijk heel dicht in de buurt van het aantal van Matthijs Pietersz, oftewel Lucky Matthijs, die het record in handen heeft met een totaal van 373 walvissen.
In zijn tijd bij Willem Bastiaensz. bracht hij gemiddeld 8 walvissen per jaar terug, terwijl een gemiddelde van 4 (135 vaten olie) normaal en voldoende winstgevend was. Een enkele keer slaagde hij er om de een of andere reden niet in om ook maar één walvis te vangen, maar hij maakte het altijd weer goed en in 1711 bracht hij het ongelooflijke aantal van 15 walvissen mee terug. Het lijkt erop dat hij precies wist welke hij moest vangen, want het waren ook grote exemplaren en er werden 600 vaten olie uit gehaald.
Het Bonte Kalf behoorde toe aan de Zaandamse reder Claas Kalf, terwijl De Bonte Walvis deel uitmaakte van de vloot van Albert en Otto Doornencroon uit Amsterdam. Het is bekend dat Salm in zijn penschilderijen bijna altijd een of meer schepen afbeeldde met een commandant uit zijn geboorteplaats Delfshaven. Beide bovengenoemde bootschepen hadden van 1708 tot 1711 een Delfshavense commandant: Kornelis Jansz. Pothof en Willem de Heer. Het is daarom aannemelijk dat het schilderij in deze periode is ontstaan, een aanname die wordt ondersteund door de scheepstypen die zijn afgebeeld.
De walvisfluit De Vergulde Klok op de achtergrond kan ook op de een of andere manier verbonden zijn met de Schepersfamilie. Ze behoorde toe aan Pieter Pietersz. Mol van Jisp in Noord-Holland, waar de Rotterdamse firma onder andere een proeflokaal had voor de winning van walvisolie en zij waren mogelijk mede-eigenaar van het schip.
Het penschilderij van Adriaen Salm, waarvan een soortgelijke versie in het Maritiem Museum Prins Hendrik in Rotterdam hangt, is waarschijnlijk gemaakt in opdracht van de Rotterdamse firma de Erven van Willem Bastiaensz. Schepers. Het kan een eerbetoon zijn geweest aan hun succesvolle commandant Jan Dirksz. van der Velde, die in de 26 jaar dat hij voor het bedrijf werkte in totaal maar liefst 195 walvissen (7493 vaten walvisolie) wist te vangen.
Gelukkig worden deze zoogdieren nu door bijna alle landen beschermd.